zou komen, waarop hij zich wreken zou op den rechter die hem had veroordeeld tot vijftig jaar gevangenisstraf. Toen werd Jim Hall vloekend de zaal uitgesleept, naar zijn ijzeren graf gebracht - waaruit hij wist te ontsnappen.
Van dit alles wist Pittah niets. Maar tusschen hem en Alice, de vrouw van den meester, bestond een geheim. Iederen avond, nadat Sierra Vista naar bed was gegaan, stond zij op en liet Pittah binnen om te slapen in de groote vestibule. Nu was Pittah geen huishond en mocht hij ook niet in het huis slapen; daarom stond zij iederen morgen vroeg op en liet hem uit voor de familie wakker was.
Op zulk een nacht, terwijl het heele huis in rust was, ontwaakte Pittah en bleef doodstil liggen. En doodstil snoof hij de lucht in en rook de lucht van een vreemden god. En in zijn ooren drongen de geluiden der bewegingen van den vreemden god. Pittah begon niet woedend te blaffen. Dat was zijn manier niet.
De vreemde god liep zacht, maar zachter liep Pittah, want hij droeg geen kleeren, die schuurden langs het vleesch van zijn lichaam. Hij volgde doodstil. In de Wildernis had hij gejaagd op dieren, die oneindig schuw waren en hij kende het voordeel dat een overrompeling gaf.
De vreemde god bleef aan den voet van de groote trap staan en luisterde en Pittah was als een doode, zoo onbeweeglijk was hij, terwijl hij wachtte. Die trap leidde naar den meester en diens dierbaarste bezittingen. Pittahs haren gingen overeind staan, maar hij wachtte.
De vreemde god lichtte zijn voet op. Hij begon naar boven te klimmen.
Toen sprong Pittah toe. Hij waarschuwde niet, geen gegrom ging zijn sprong vooraf. Hij sprong den vreemden god op den rug. Hij greep met zijn voorpooten de schouders van den man en zette tegelijkertijd zijn tanden in diens nek. Een oogenblik bleef hij zoo hangen, lang genoeg om den god achterover te trekken.
Samen vielen zij met een slag op den grond. Pittah sprong