dat er tusschen hem en de tamme dieren geen vijandschap mocht bestaan, maar dat de andere dieren - eekhoorntjes, kwartels - in het wild leefden en de rechtmatige prooi van iederen hond waren.
Ja, het leven was moeilijk te leeren voor Pittah.
In de stad, in San José, waren slagerswinkels waar vleesch binnen zijn bereik hing. Dat vleesch mocht hij niet aanraken. Er waren katten in de huizen die zijn meester bezocht, die mocht hij niet aanraken. En er waren overal honden die hem aangromden, die mocht hij niet aanraken. Als hij achter het rijtuig van zijn meester draafde en kleine jongens gooiden hem met steenen, dan mocht hij ze niet aanraken. Maar op een dag sprong de meester uit het rijtuig en ranselde de jongens met de zweep af. Daarna wierpen zij geen steenen meer en Pittah begreep en was voldaan.
Op zijn weg naar de stad waren bij een herberg drie honden, die hem aanvlogen als hij voorbijging. Zijn meester had hem streng verboden te vechten en daar hij zijn les goed had geleerd, had Pittah het hard te verantwoorden, als hij daar langs ging. Dat verdroeg hij eenigen tijd en de mannen in de herberg hadden er pret in de honden op Pittah aan te hitsen. Op zekeren dag hitsten zij weer de honden op hem aan. De meester liet het rijtuig stilstaan.
- Pak ze, zei hij tot Pittah.
Maar Pittah kon het niet gelooven. Hij keek naar zijn meester en hij keek naar de honden, toen keek hij weer vol vragende verwachting naar zijn meester.
De meester knikte en zei:
- Pak ze, jongen, pak ze.
Nu aarzelde Pittah niet langer. Hij keerde zich om en sprong tusschen zijn vijanden. Er was gegrom, gebrom en woest schitteren van tanden. Het stof op den weg vloog in wolken op. Doch na eenige minuten lagen twee honden in het zand en was de derde op den loop. Hij sprong over een sloot, over een schutting, en vluchtte naar het vrije veld.
Pittah volgde hem, glijdend als een wolf en snel, geruisch-