twintig patronen en Kiche dienden om die schuld te betalen. Pittah zag hoe zijn moeder aan boord werd gebracht van de kano van Drie Arenden en hij trachtte haar te volgen. Een slag van Drie Arenden wierp hem op het land terug. De kano stak van wal. Hij sprong in het water en zwom erheen, doof voor de scherpe bevelen van Grijzen Bever om terug te keeren. Zelfs een mensch-dier, een god, gehoorzaamde Pittah niet - zoo groot was de angst zijn moeder te verliezen.
Maar goden zijn gewoon gehoorzaamd te worden en Grijze Bever stiet woedend een kano in het water. Toen hij Pittah inhaalde, tilde hij hem bij zijn nek omhoog. Hij zette hem niet dadelijk in de kano neer, maar gaf hem een flink pak slaag. En het was een pak slaag. De hand was zwaar. Iedere slag deed pijn en hij kreeg een menigte slagen.
Eerst was Pittah verbaasd, toen angstig, toen woedend. Hij liet zijn tanden zien en gromde den boozen god in het gelaat. Maar dit maakte den god nog kwader. De slagen werden krachtiger, deden meer pijn.
Grijze Bever bleef slaan, Pittah bleef grommen. Maar dit kon niet zoo blijven duren. Iemand moest toegeven - en dat was Pittah. Vrees kreeg de bovenhand. Het was voor het eerst dat hij echt mishandeld werd. Hij begon te janken en te huilen en eindelijk hield Grijze Bever op met slaan, en wierp hem ruw in de kano. Grijze Bever greep den roeiriem en gaf Pittah een harden schop. Op dit oogenblik kwam Pittah's ware aard te voorschijn en hij zette zijn tanden in den menschenvoet.
Het pak slaag, dat hij te voren had gehad, was kinderspel bij hetgeen nu volgde. Hij werd geranseld met den roeiriem, en gewond en pijnlijk wierp Grijze Bever hem weer in de boot en ten slotte smeet hij hem aan land, zoodat hij op zijn zijde terechtkwam en zijn wonden opnieuw pijn deed. Bevend en jankend kwam hij overeind.
Lip-lip had van den oever af alles gezien, rende thans woedend op hem toe en beet hem waar hij kon. Pittah was