zijde. Maar zij duwde hem minachtend achteruit. Doordat de ingang van het hol zoo laag was, kon de lynx niet naar binnen springen, maar toen zij kruipend naar voren gleed, sprong de wolvin op haar toe en drukte haar op den grond. Het wolfje zag weinig van het gevecht. Er was een vreeselijk gegrom, gegil en geblaas. De twee dieren vochten, de lynx met klauwen en tanden, de wolvin alleen met haar tanden.
Eenmaal sprong het wolfje naar voren en sloeg zijn tanden in den achterpoot van de lynx. Hij hield vast en gromde woest. Ofschoon hij het zelf niet wist, belemmerde hij door zijn gewicht de bewegingen van den poot en bespaarde daardoor zijn moeder veel letsel.
Een verandering in het gevecht verpletterde hem bijna onder haar beider lichamen en deed hem zijn houvast verliezen. Het volgende oogenblik waren de beide moeders gescheiden en voor zij weer samen kwamen, scheurde de lynx met een scherpen klauw den schouder van het wolfje tot op het been open en wierp hem tegen den muur. Toen vermengden zich de schrille smartkreten van het wolfje met de rest van het rumoer. Doch zijn moed keerde terug en toen het gevecht uit was, had hij nog, woest grommend, zijn tanden vastgeklemd om den achterpoot der lynx.
De lynx was dood. Maar de wolvin was zeer zwak en uitgeput. In het begin liefkoosde zij het wolfje en likte zijn gewonden schouder, maar het bloedverlies had al haar krachten weggenomen en zij bleef een heelen dag en een nacht onbewegelijk, bijna niet ademhalend liggen naast haar doode vijandin. Een week lang verliet zij het hol slechts om te drinken en daarbij waren haar bewegingen langzaam en moeilijk. Toen was de lynx verslonden en waren de wonden der wolvin voldoende geheeld om haar weer toe te staan op jacht te gaan.
De schouder van het wolfje was stijf en pijnlijk en nog een heelen tijd hinkte hij door de hevige wonde, die hem was toegebracht. Maar de wereld scheen hem veranderd. Hij liep met meer zelfvertrouwen, met een gevoel van moed,