geroken. Hij kende zijn twee broertjes en zijn twee zusjes heel goed. Hij was begonnen met hen te stoeien op een zwakke, onbeholpen manier, en zelfs te krakeelen, waarbij zijn keeltje trilde met vreemd schrapend geluid (de voorlooper van het grommen), wanneer hij driftig werd. En lang voor hij zijn oogen had geopend, had hij door gevoel, smaak en reuk zijn moeder leeren kennen - een bron van warmte en vloeibaar voedsel en teederheid. Zij bezat een zachte, liefkoozende tong, die hem streelde, terwijl hij over zijn klein, week lichaampje streek en die hem aandreef dicht tegen haar aan te kruipen en in te sluimeren.
Het grootste deel van de eerste maand zijns levens had hij slapende doorgebracht; maar nu kon hij heel goed zien en lag lang achtereen wakker en begon zijn wereldje te kennen. Zijn wereld was somber, maar dat wist hij niet, want hij kende geen andere wereld. Ze was slecht verlicht, maar zijn oogen hadden zich nooit behoeven te gewennen aan ander licht. Zijn wereld was heel klein. De grenzen ervan waren de wanden van het hol, maar daar hij de buitenwereld niet kende, voelde hij niets van de nauwe grenzen van zijn omgeving.
Maar hij ontdekte spoedig dat één muur van zijn wereld verschilde van de andere. Dat was de ingang van het hol en de bron van het licht. Hij had ontdekt dat die muur anders was dan de overige, lang voor hij eigenlijk kon denken. Hij had een bizondere aantrekkelijkheid voor hem, lang voor hij zijn oogen had geopend en hem had gezien. Het licht had zijn gesloten oogleden getroffen en zijn gezichtszenuwen aangenaam aangedaan. Hij had gesmacht naar het licht en onbewust had zijn lichaam zich daarheen gewend.
En zijn zusjes en broertjes waren met hem daarheen gegaan. Nooit kropen zij in dien tijd naar de donkere hoeken van het hol. Het licht trok hen aan alsof zij planten waren. Later, toen zij grooter werden, nam ook de aantrekking van het licht toe. Zij kropen en waggelden er altijd heen en werden door hun moeder steeds teruggejaagd.