| |
| |
| |
Tweede hoofdstuk.
De wolvin.
Nadat het ontbijt op was en de verschillende benodigdheden weer op de slede waren gebonden, keerden de mannen het warme vuurtje den rug toe en gingen op weg in de duisternis. Onmiddellijk begonnen woest-treurige kreten te weerklinken, die door andere beantwoord werden.
De gesprekken zwegen. Om negen uur begon het licht te worden. Om twaalf uur werd de lucht in het zuiden rooskleurig, maar die roode kleur verdween spoedig weer. Het grijze licht van den dag duurde tot drie uur, toen ook dit verdween en het doodskleed van den Poolnacht neerdaalde over het eenzame, stille land.
Met de duisternis kwamen ook van rechts en links de hongerkreten nader - zoo dicht bij, dat zij meer dan eens een panischen schrik veroorzaakten bij de zwoegende honden.
Aan het einde van zulk een paniek, zei Bill, nadat Henri de honden weer gekalmeerd had:
- Ik wou dat ze ergens anders een prooi vonden en ons met vrede lieten.
- Ja, zij maken iemand erg zenuwachtig.
Zij spraken niet meer voor ze hun kamp opsloegen.
Henri bukte zich over de pan met boonen en wierp er juist nog een stuk ijs in, toen hij opschrikte door het geluid van een slag, een uitroep van Bill en een scherpen, snerpenden kreet van pijn temidden van de honden. Hij richtte zich op en zag een vage gestalte over de sneeuw in de beschutting van het duister verdwijnen. Toen zag hij Bill, die tusschen de honden stond, half zegevierend, half moedeloos, en in één hand een dikken knuppel, in de andere den staart en een gedeelte van een gedroogden zalm hield.
- Hij heeft de helft gepakt, sprak hij, maar ik heb hem toch een flinken slag gegeven. Heb je hem hooren piepen?
| |
| |
- Hoe zag hij eruit?
- Kon ik niet zien. Maar hij had vier pooten en een bek en haar en zag eruit als een hond.
- Zeker een tamme wolf.
- Hij is in ieder geval heel tam, wat hij ook is, als hij precies op etenstijd hier komt om zijn portie visch te halen.
Dien avond, toen de maaltijd was afgeloopen, zaten zij op de doodkist en rookten hun pijp, terwijl de kring der gloeiende oogen om hen heen steeds nauwer werd.
- Ik wou dat ze een troep rendieren of iets anders vonden en ons in vrede lieten, zei Bill.
Henri bromde en een kwartier bleven zij zwijgend zitten, Henri in het vuur starend en Bill naar den kring van oogen, die gloeiden in het duister onmiddellijk achter het vuur.
- Ik wou dat wij al bij M'Gurry waren, begon hij weer.
- Houd toch je mond met je gezeur, riep Henri woedend, je maag is niet goed. Dat mankeert je. Neem een lepel maagzout, dan word je weer beter en ben je wat aangenamer gezelschap.
's Morgens werd Henri gewekt door een krachtigen vloek die uit Bills mond kwam. Hij ging overeind zitten en zag zijn kameraad tusschen de honden bij het vuur staan, met opgeheven armen en een gelaat verwrongen van drift.
- Hallo! riep Henri, wat is er gaande?
- Frog is weg!
- Neen toch!
- Ik zeg ja.
Henri sprong op en liep naar de honden. Hij telde ze en verwenschte toen met zijn kameraad de machten der Wildernis, die hun weer een hond hadden ontstolen.
- Frog was de sterkste hond van den troep, zei Bill ten slotte.
- En hij was geen dwaze hond ook, voegde Henri erbij.
Een somber ontbijt werd gebruikt en de vier overgebleven honden werden voor de slede gespannen. De dag was een herhaling van den vorige. De mannen zwoegden zwijgend
| |
| |
over de bevroren omgeving. De stilte werd alleen verbroken door de kreten hunner vervolgers, die, ongezien, achter hen aanliepen.
Toen op den middag de duisternis begon te vallen, kwamen de vervolgers steeds nader en de honden werden opgewonden en braken soms in wilde paniek uit, die de mannen nog somberder maakte.
- Ziezoo, dat zal jelui wel vasthouden, dwaze dieren! zei Bill vol zelfvoldoening, toen hij dien avond bij de honden stond.
Henri verliet de pan met boonen en kwam eens kijken.
Niet alleen had zijn makker de honden vastgebonden, maar ze ook op Indiaansche wijze met stokken vastgelegd. Om den hals van elken hond had hij een leeren riem vastgemaakt. Daaraan, en zoo dicht bij den hals dat de hond zijn tanden er niet in kon slaan, had hij een dikken stok gebonden, zoowat een meter lang. Het andere einde van den stok was weer verbonden aan een staak in den grond door middel van een leeren riem. De hond kon den riem aan zijn einde van den stok niet doorknagen. De stok belette hem het leer aan het andere einde te bereiken.
Goedkeurend knikte Henri.
- Het is de eenige manier om Eén-oor vast te houden, sprak hij. Hij kan het leer zoo netjes doorsnijden als een mes en minstens de helft zoo gauw. Ze zullen er morgen allemaal nog zijn.
- Dat zullen zij zeker, bevestigde Bill. Als er morgenochtend een weg is, wil ik geen koffie bij mijn ontbijt hebben.
- Ze weten dat wij geen kogels meer hebben, zei Henri, toen zij naar bed gingen en de gloeiende oogencirkel om hen heen fonkelde. Als wij maar eenige schoten tusschen hen konden lossen, zouden zij wel meer respect voor ons krijgen. Ze komen iederen nacht dichterbij. He - kijk eens! Heb je dat gezien?
De beide mannen keken naar de bewegingen van vage vormen buiten de grens van het vuur.
Een geluid tusschen de honden trok hun aandacht.
| |
| |
Eénoor uitte een snel, opgewonden gejank en rukte aan zijn stok in de richting van de duisternis, woedend knagend aan het hout dat hem vasthield.
- Kijk eens, Bill, fluisterde Henri.
In het volle schijnsel van het vuur, met sluipende bewegingen, gleed een dier dat op een hond leek. Het bewoog zich met wantrouwen en vermetelheid, voorzichtig de mannen in het oog houdend, en tevens lettend op de honden. Eénoor rukte aan den stok en jankte begeerig.
- Die stomme Eénoor schijnt niet erg bang te zijn, fluisterde Bill.
- Het is een wolvin, fluisterde Henri terug, dat verklaart tevens het gebeurde met Fatty en Frog. Zij is het lokmiddel van den troep. Zij lokt den hond naar buiten en dan valt de heele bende er op aan en verslindt hem.
Het vuur knetterde. Met luid gekraak viel een blok opzij. Bij dit geluid sprong het vreemde dier in het duister terug.
- Henri, ik geloof - zei Bill.
- Wat geloof je?
- Ik geloof dat dit het dier is dat ik met den knuppel heb afgeranseld.
- Ongetwijfeld, zei Henri.
- En ik wil tevens opmerken, vervolgde Bill, dat de familiariteit van dit dier met kampvuren heel verdacht is.
- Het weet zeker meer dan een wolf behoort te weten, gaf Henri toe. Een wolf, die weet wanneer de honden eten krijgen, heeft stellig veel ondervinding.
- De ouwe Villan heeft eens een hond gehad, die met de wolven is weggeloopen, peinsde Bill. Dat had ik moeten weten. Ik schoot het dier in een troep wolven op een rendierjacht. Ouwe Villan schreide als een kind. Had den hond in drie jaar niet gezien. Was al dien tijd bij de wolven geweest.
- Ik geloof dat jij den spijker op den kop hebt geslagen, Bill. Die wolf is een hond en heeft heel wat malen visch gegeten uit de handen der menschen.
| |
| |
- En als ik er kans toe zie, zal de wolf die een hond is, heel gauw zelf opgepeuzeld worden, verklaarde Bill. Wij kunnen geen honden meer missen.
- Maar je hebt nog slechts drie patronen Bill.
- Ik zal wachten tot ik zeker ben van mijn schot.
's Morgens porde Henri het vuur op en maakte het ontbijt gereed, begeleid door het gesnurk van zijn kameraad.
- Je sliep zoo lekker, vertelde Henri hem, toen hij hem wekte voor het ontbijt. Ik had niet den moed je te roepen.
Bill begon slaperig te eten. Hij zag dat zijn kopje leeg was en stak zijn arm uit naar de koffiekan. Maar de kan stond buiten zijn bereik naast Henri.
- Zeg Henri, zei hij vriendelijk, heb je niet iets vergeten?
Henri keek met de grootste aandacht om zich heen en schudde het hoofd. Bill hield zijn leeg kopje in de hoogte.
- Je krijgt geen koffie, Bill.
- Heb je niet meer? vroeg Bill haastig.
- Ja.
- Ben je bang dat ze niet goed is voor mijn spijsvertering?
- Neen.
Een kleur van drift kwam in Bills gezicht.
- Dan zou ik wel eens willen weten...
- Spanker is weg. -
Zonder haast, met het voorkomen van iemand, die zich in een ongeluk schikt, keerde Bill zijn hoofd om en telde de honden.
- Hoe komt dat? vroeg hij lusteloos.
Henri haalde de schouders op.
- Weet ik niet. Tenzij Eénoor hem heeft losgeknaagd. Hij heeft het zelf niet kunnen doen, dat is vast.
- Het miserabele beest, zei Bill ernstig en langzaam, zonder uiting te geven aan zijn woede. Omdat hij het voor zichzelf niet kon doen, heeft hij Spanker losgeknaagd.
- In ieder geval is er thans een einde aan Spankers lijden. Ik denk dat hij nu over het landschap rent in de magen van twintig wolven. Wil je koffie, Bill?
| |
| |
Maar Bill schudde zijn hoofd.
- Kom zei Henri de kan optillend.
Bill schoof zijn kopje opzij.
- Ik laat mij hangen als ik het doe. Ik heb gezegd dat ik geen koffie neem als een hond weg is, en ik doe het ook niet.
- Het is heel lekkere koffie, Bill.
Maar Bill was koppig en hij at zijn ontbijt droog, vloekend op Eénoor, die hem den streek had gespeeld.
- Ik zal hem vanavond vastbinden buiten het bereik der andere, zei Bill, terwijl zij op weg gingen.
Ze hadden nauwelijks meer dan honderd meter afgelegd, toen Henri, die voor liep, zich bukte en iets van den grond opraapte, waartegen zijn sneeuwschoen had gestooten. Het was donker en hij kon niet zien wat het was, maar hij herkende het door de aanraking. Hij wierp het weer weg, zoodat het tegen de slede en Bill's sneeuwschoenen sprong.
- Misschien kan je dit nog eens gebruiken, zei Henri.
Bill liet een uitroep hooren. Het was alles wat van Spanker was overgebleven - de stok waaraan hij was vastgebonden.
- Ze hebben hem met huid en haar verslonden, zei Bill. De stok is schoon afgeknaagd. Ze hebben zelfs den riem aan beide einden opgevreten. Ze hebben vreeselijken honger, Henri, en ze zullen jou en mij daarvan overtuigen voor onze reis over is.
Henri lachte tartend.
- Ik ben vroeger nog nooit door wolven achtervolgd, maar ik heb al heel wat ergers beleefd en ben er toch gezond bij gebleven. Er is meer noodig dan een handvol van die misselijke dieren om den ondergeteekende te pakken te krijgen, Bill, mijn jongen!
- Ik weet het niet. Ik weet het niet, sprak Bill somber.
- Wel, we zullen het weten als wij bij M'Gurry zijn.
- Ik heb niet veel hoop, Henri.
- Je bent neerslachtig, dat mankeert je, Bill. Je moest kinine hebben en zoodra wij bij M'Gurry zijn gekomen, geef ik je een flinke dosis.
| |
| |
Bill bromde dat hij het niet eens was en bleef verder zwijgen.
De dag was als de vorige. Om negen uur werd het licht. Om twaalf uur werd de zuidelijke horizon rood gekleurd en toen begon de grijze, koude namiddag, die drie uren later in den nacht overging.
Even na de vruchtelooze pogingen van de zon om boven den horizon te komen, greep Bill zijn geweer en zei:
- Loop jij rechtuit, Henri, ik ga eens zien wat ik doen kan.
- Je deedt beter bij de slede te blijven, zei zijn kameraad. Je hebt maar drie patronen en je weet nooit wat er kan gebeuren.
- Wie is er nu zwartgallig? vroeg Bill zegevierend.
Henri antwoordde niet en zwoegde alleen verder, ofschoon hij vaak angstige blikken wierp in het duister, waar zijn makker was verdwenen. Een uur later had Bill de slede weer ingehaald.
- Ze loopen ons in alle richtingen na en zoeken tevens naar ander voedsel, zei hij. Ze zijn zeker van ons, zie je, maar zij weten dat zij nog moeten wachten eer zij ons hebben. Intusschen zijn zij bereid alles mee te pikken wat zij op hun weg vinden.
- Je bedoelt dat zij gelooven zeker van ons te zijn, sprak Henri scherp.
Maar Bill deed alsof hij hem niet hoorde.
- Ik heb ze gezien. Ze zijn erg mager. Ze hebben stellig in weken niets gegeten, behalve Fatty en Frog en Spanker. En er zijn er zooveel, dat die een mager hapje voor hen waren. Ze zijn merkwaardig mager. Hun ribben lijken wel waschborden en hun maag ligt tegen hun ruggegraat. Ze zijn wanhopig, dat zeg ik je. Ze zullen dol worden en pas dan op.
Eenige minuten later liet Henri, die thans achter de slede liep, een waarschuwend, zacht gefluit hooren. Bill keerde zich om en keek en liet toen rustig de honden stilstaan. Achter hen, bij de laatste bocht van den weg, best te zien, liep een dichtbehaarde, sluipende gestalte. De neus
| |
| |
was op den grond, het dier draafde vreemd, gluipend, snel. Toen zij stilhielden stond het dier ook stil, wierp den kop in de lucht en keek hen vast aan met trillende neusvleugels.
- Het is de wolvin, zei Bill.
De honden waren in de sneeuw gaan liggen en Bill liep langs hen om zich bij zijn makker te voegen. Samen bespiedden zij het vreemde dier, dat hen dagenlang had vervolgd en dat reeds de oorzaak was geweest van den dood van de helft hunner honden.
Na een poosje kwam het dier eenige stappen dichterbij en herhaalde dit tot het op ongeveer honderd meter afstand was. Het bleef met opgeheven kop dicht bij een pijnboschje staan en keek en snoof de lucht op der beide mannen. Het keek hen vreemd-treurig aan als een hond; maar in zijn treurigheid lag niets van de genegenheid van den hond. Het was een droefgeestigheid door honger te voorschijn geroepen, even wreed als zijn eigen tanden, even wreed als de koude zelf.
Het was groot voor een wolf, de magere gestalte deed zien, dat het dier van de grootste van zijn soort behoorde.
- Is zoowat twee-en-een-halven voet tot aan de schouders, zei Henri. En ik wed zoowat vijf voet lang.
- Vreemde kleur voor een wolf, zei Bill. Ik heb nooit tevoren een rooden wolf gezien. Lijkt wel kaneelkleurig. Lijkt warentig wel een groote trekhond. Het zou mij niet verbazen als hij begon te kwispelstaarten.
- Hallo! riep hij, kom eens hier beest!
- Hij is heelemaal niet bang voor je, zei Henri lachend.
Bill zwaaide dreigend met zijn hand en schreeuwde luid, maar het dier toonde geen vrees. De eenige verandering was een toenemende waakzaamheid. Het dier keek hen nog steeds aan met hongerigen blik. Zij waren vleesch en het dier had honger en het zou ze gaarne verslinden als het maar durfde.
- Kijk Henri, fluisterde Bill, ik heb nog drie patronen. Het is een zeker schot, ik kan niet missen. Het dier heeft
| |
| |
drie van onze honden vermoord en wij moeten er een eind aan maken. Wat zeg je ervan?
Henri knikte toestemmend. Bill bracht zijn geweer aan zijn schouder, maar op dit oogenblik sprong de wolvin opzij van den weg en verdween in het pijnboschje.
De twee mannen keken elkaar aan. Henri floot lang en veelbeteekenend.
- Ik had het moeten weten, zei Bill zijn geweer wegleggend. Een wolf die weet wanneer de honden eten krijgen, weet ook alles van geweren. Ik zeg je, Henri, dat dier is de oorzaak van al onze onaangenaamheden. Wij zouden nu zes honden hebben in plaats van drie, als zij er niet was. En ik zeg je, Henri, ik zal haar krijgen - zoo zeker als mijn naam Bill is.
- Je moet daarbij niet te ver afdwalen, sprak zijn makker waarschuwend. Als die troep je bespringt, zijn die drie patronen geen cent waard. Die dieren hebben ergen honger en als ze je aanvallen, is het met je gedaan, Bill.
Zij kampeerden dien avond vroeg. Drie honden konden de slede niet zoo snel en niet zoo lang trekken als zes en zij toonden onmiskenbare teekenen van uitputting. En de mannen gingen vroeg slapen, nadat Bill de honden zoo had vastgemaakt, dat ze elkaar niet konden losknagen.
Maar de wolven werden brutaler en de mannen werden meer dan eens uit hun slaap gewekt. De wolven kwamen zoo dicht bij, dat de honden dol waren van angst en het noodig was van tijd tot tijd hout op het vuur te gooien om de brutale indringers op een afstand te houden.
- Ik heb zeelui wel hooren vertellen van haaien, die een schip achtervolgden, zei Bill, maar die wolven zijn landhaaien. Zij verstaan hun vak - ze zullen ons wel krijgen. Zij zijn zeker van ons, Henri.
- Jou hebben ze tenminste al half, als je zoo spreekt, zei Henri scherp. Een man is half dood als hij zoo spreekt.
- Ze hebben al betere mannen verslonden dan jou en mij, antwoordde Bill.
| |
| |
- Och houd toch op met je gezanik. Je verveelt mij. -
Woedend ging Henri op zijn zij liggen, maar hij was verbaasd, dat Bill niet even driftig werd, anders was hij zoo gemakkelijk niet.
- Hm, dacht Henri, terwijl hij insliep, Bill is erg neerslachtig. Morgen zal ik hem moeten opvroolijken.
|
|