Liederen van Mechtildis van Lom en andere annuntiaten, voorafgegaan door de Transcedron-kroniek van Barbara de Put
(1957)–Mechteldis van Lom, Barbara de Put– Auteursrechtelijk beschermdGa naar margenoot+44. Een ander,Dit kan gesonghen worden op de vose:
| |
[pagina 260]
| |
Als ick u goetheijt dencke,
o hooghe Maiesteijt,
15[regelnummer]
dunckt mij het hert te smilte
van lof en soeticheijt.
Ras wort ick dan getrocken,
o alderhoogste goet,
tot uwen lof te locken
20[regelnummer]
alle u schepsels soet.
Ga naar margenoot+En als ick met verheugden
peijs op d'eewigheijt fijn,
daer ick hoep naer geneughen
met u vereent te sijn,
25[regelnummer]
soo wort met consolati
terstont vervuldt mijn siel!
Ick haeck in iubilati
naer u, mijn eenigh deel!
En als ick sien mijn daghe
30[regelnummer]
vercort en U meer naer,
verlangh ick, roep en claghe:
O die ontbonden waer!
Bij U soeck ick te wesen
ut dit droef trannen dal,
35[regelnummer]
die sijt mijn eenigh leven,
o mijnen Godt en al!
Bij U ick iubiliere,
op U alleen ick bouw,
door U ick triomphere,
40[regelnummer]
o mijn eenigh betrouw!
Ga naar margenoot+En niet en wil ick meere.
| |
[pagina 261]
| |
in hemel noch in erdt,
dan U alleen, o heere,
d'alleen sijt minnensweert.Ga naar voetnoot184.
45[regelnummer]
Laet mij de doot dan smaecken,
die naer het leven leijdt;
mijn siel doet niet dan haecken,
soo langh sij noch verbeijdt.
Ras dan, mijnen beminde,
50[regelnummer]
comt, treckt mijn siele blij
in u die sij ons Eijnde
en mijn eenigh verbeij.
Geloft, geeert moet wesen
55[regelnummer]
Godts hooghste Maiesteijt,
met d'moeder Godts gepresen
in alle eewigheijt.
fin.
|
|