Liederen van Mechtildis van Lom en andere annuntiaten, voorafgegaan door de Transcedron-kroniek van Barbara de Put
(1957)–Mechteldis van Lom, Barbara de Put– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 234]
| |
Ga naar margenoot+37. Noch een samensprack tussen den Enghel en de siele.Vose: Ick sal singhen om mijn quael te passeren.Siel:
Bewaerder soet, o mijnen lieven Broeder,
die van Godt sijt gesteelt mijnen behoeder,
aensiet, bidt ick, toch mijn ellende groot,
comt minnelijck mij helpen in den noot.
Enghel:
5[regelnummer]
O christen siel, ick ben met u voorwaere,
tot allen keer, in alle u gevaere.Ga naar voetnoot145.
Gevoelt ghij niet mijn teghenwordigheijt?
Tot uwe hulp ben ick altijt bereijdt.
Siel:
Met mijn geloef, hoep ende goet betrouwen
10[regelnummer]
heb ick, ardt en stof, u in mijn beschouwen;
ick gevoel oock uwe hulpe seer wel,
maer nochtans soo moet ick hier strijden fel.
Enghel:
O bruijdt des heeren, wilt dit toch wel versinne:
hoe meerderen strijt, hoe grooter gewinne!
15[regelnummer]
Weest niet bedrooft, Godt laet dat soo geschien.
Hij nemt geneught om den strijt aen te sien.
Siel:
Hoe kant gesijn, dat Godt heeft een behaghen,
daer ick dieckmaels bij naer ben doot geslaghen,
en daerbij ontfangh soo menneghe wont
20[regelnummer]
hoe can hij mij dan sien dus ongesont?
| |
[pagina 235]
| |
Enghel:
Gheen behaghen heeft hij in uwe wonden,
maer in u sughten en berouw der sonden;
daer in heeft hij dieckmaels een meer geneught,
dan of ghij waert geheel gesont vol vreught!
Siel:
25[regelnummer]
Hoe kant gesijn, dat ick, vol wondt en zeere,
eeneghen lof kan geven mijnen Heere,
of eenighe deught oeffenen perfect,
daer Godt in nemt geneughen onbevleckt?
Enghel:
Uwent weghen, wilt dat toch wel versinne,
30[regelnummer]
kan Godt soo gheene vreught daer hebben inne;
maer alsser bij komt sijn verdiensten groot,
dan schept hij daer in groote blijtschap soet.
Siel:
Moet ick altijt in dit allendig claghen
en in strijden vol eijnden mijne daghen,
35[regelnummer]
en sal ick noot aen mijnen soeten heer,
geven deught of ander oeffeningh meer?
Enghel:
Weet, siel, voorwaer, dat ghij op de strijt banneGa naar voetnoot146.
veel meer vreuchten den Heer moght bringen aenne
en oeffenen veel meerder deughden groot,
40[regelnummer]
dan of ghij vrij waert sonder teghenspoet.
Siel:
Bewaerder soet, wilt mij toch oock eens leere,
| |
[pagina 236]
| |
hoe k'in teghenspoet meer geef aen den Heere?
Mij dunckt voorwaer, dat een die is gesont,
voor Godt meer doet en werckt tot aller stont.
Enghel:
45[regelnummer]
Ghij sijt verdaelt, gelooft mij, christen siele,Ga naar voetnoot147.
want geeft sonder faut meer aen onsen Heere
door t'versaeck uws wils, daerin dat bestaet
alle deughden, schoon inden hooghsten graet.
Siel:
Moet ick dan in het lijden iubileren
50[regelnummer]
en Godts wille seer gerne acsepteren,
dien beminden boven al soeticheijt
draghen in hert en sin met vrolijckheijt?
Enghel:
Dit is de ban, die onsen soeten HeereGa naar voetnoot148.
wilt, dat ghij houwt tot sijn meerdere eere.
55[regelnummer]
Hij heeft mij gesant om u in den strijt
te helpen trouw; lijdt dan en weest verblijt!
Siel:
Ben gecouragiert met u hulp en minne
en wel gemoet victorieus te winne.
Iesus wonden root sijn mijn wapens net,
60[regelnummer]
met Marias hulpe en u soet gebedt.
Enghel:
Van dese baen en wilt gheensins af wiecken,
den vijandt boosch vreest niet met sijn pracktijcken.
Doet hij maer eenen winck, als hij aen komt;
soo hast hij mij siet, soo vlijt hij terstont.
fin.
|
|