Liederen van Mechtildis van Lom en andere annuntiaten, voorafgegaan door de Transcedron-kroniek van Barbara de Put
(1957)–Mechteldis van Lom, Barbara de Put– Auteursrechtelijk beschermdGa naar margenoot+18. Dit kan gesongen worden op de vose:Retorica godinne soet.Operste goet, mijn liefde soet,
ick leef een vreede doot
sonder heel een te wesen
| |
[pagina 186]
| |
met u, die ick bemin
5[regelnummer]
ut al mijn gemoet, hert geest en sin.
Magh ick u, lief, omvanghen niet,
soo moet ick sterven, siet!
Magh ick u niet genieten,
dien ick heel eijgen ben,
10[regelnummer]
hoe cander doch wesen meerder pijn?
Ga naar margenoot+Sout konnen sijn, soeten iesu,
dat ghij sout laeten nu,
dat g'eens hebt aengenoemen
en u heel toebehoort?
15[regelnummer]
Neen, dat waer teghen u wesen soet!
U eijghen ben ick, lief, alleen,
want ben u bielt certeijn
en t'schepsel uwer handen.
Oock hebdij met u bloet
20[regelnummer]
mij gekocht, o liefsten iesus soet.
Hierdoor hoor ick geheel voorwaer
aen u, drijvoudigh claer!
Soo moet ghij, lief gepresen,
naer t'recht der liefden sijn
25[regelnummer]
oock gansch en geheel drijvoudigh mijn.
En wilt dan, lief, vertoeven niet,
maer helpt mij ut t'verdriet,
mijn aldersoetste minne!
G'hebt mij genogh beproeft!
30[regelnummer]
Laet dan lief met lief worden genoght.Ga naar voetnoot68.
Ga naar margenoot+Ick ben doch u en ghij sijt mijn,
laet ghij mij dan in pijn?
| |
[pagina 187]
| |
Of meijndij, dat ick minne
een ander lief? Certeijn
35[regelnummer]
neen! Ghij weet wel beter, iesus reijn!
Jesus, mijn lief broederken cleijn,
hadt ick u eens alleen
buijten t'gewoel der sinnen
int centrum van mijn siel,
40[regelnummer]
och had ick u daer, mijn eenigh deel!
Ghij sout dan sien, o hooghste goet,
hoe seer minnelijck soet
ick u daer sou omhelsen,
heel suijver goddelijck,
45[regelnummer]
op eene manier verborgentlijck.
Ghij leijt mij stom veel weghen om,
och komt, o bruijdegom!
Doet mijn vijanden vlughten
om heel in vreede reijn
50[regelnummer]
te genieten u, mijn eenigh een!
Och, lief, t'verbeijden valt soo swaer,
als ick u sien soo naer
en niet en kan omvanghen,
noch sien in den middaghGa naar voetnoot68.*
55[regelnummer]
naer mijns herten wensch en u behagh
Elas, hoe langh verborgt ghij, Heer,
den schat, d'ick soeck soo seer,
daer t'al om is gegeven
en t' al om is alleen:
60[regelnummer]
dat sijt ghij, o soet drijvoudigh een!
Keert, lief, och keert om u gemoet,
verberght mij in u soet,
| |
[pagina 188]
| |
verslint in u mijn wesen,
verniet mijn werckingh heel,
65[regelnummer]
werckt u werck geheel in mijne siel!
Als ghij dus werckt en ick stiel staen,
sal t'wel hast sijn voldaen,
al dat verheijst moght worden
om te sijn heel vereent
70[regelnummer]
met u, o weerdighe triniteijt!
fin.
|
|