Liederen van Mechtildis van Lom en andere annuntiaten, voorafgegaan door de Transcedron-kroniek van Barbara de Put
(1957)–Mechteldis van Lom, Barbara de Put– Auteursrechtelijk beschermd10. Liedeken ter eeren het alder H.ste Sacrament.Nieu vose. Men kant oock singen op de vose: Met recht magh ick mij wel beklaghen etc.
Ga naar margenoot+Dat eewigh woort was van beginne
verborgen in den Vader hoogh,
maer laet hem nu seer clarlijck kenne
door sijn ootmoedigh nederbooghGa naar voetnoot35.
5[regelnummer]
en door sijn liefde hoogh, present
in het heijleghe sacrament.
O wonder liefde vonden excelent!Ga naar voetnoot36.
Ha wonder saeck, dat Godt almachtich
hier is geworden onse spijs,
10[regelnummer]
die int hert ende siel werckt crachtich
boven t'verstant en sinnen wies!
O mijnen Godt, mijn hooghste goet,
mijn siel verdwint van wonder groot,
siende u hoogheijt aldus verootmoet.
| |
[pagina 166]
| |
15[regelnummer]
Hoe kan t'sijn, o mijn hooghste wesen,
dat als ghij mij genaeckt soo naer,Ga naar voetnoot37.
ick mij roer of kan bliven leven
in uwe hoogh presenti clar?
O mijnen Godt, mijn eenigh een,
20[regelnummer]
ghij maeckt u al te seer gemeijn
met eene vuijle creatur onreijn.Ga naar voetnoot38.
Ga naar margenoot+O hemels manna, waer wij smaecken
alle geneughten overvloijt!Ga naar voetnoot39.
Als de siel maer kan genaecken
25[regelnummer]
wort se verborgentlijck gevoijt.
U Godlijck wesen haer verslint,
o soete spijs, die wort gekent
van die u eten en u sijn gewint.
O mijn voetsel, mijn cracht en wesen,
30[regelnummer]
mijn leven, hoep, troost en sterckheijt!
O balsem soet, d'ons komt genesen,
mijnen Godt, mijn almogentheijt!
In pijn soo sijt ghij al mijn vreucht,
in droefheijt alle mijn geneught,
35[regelnummer]
in verlaetentheijt alle mijn toevlught.
Mijn soetste liefde, hoogh verheven,
ghij sijt vol rijckdom en geneught;
nochtans wilt ghij vereenight wesen
met mijne siel, soo arm van deught.
40[regelnummer]
Waer leijt ghij henen, o wisheijt,
de fontenne van u waerheijt
in mijnen afgront van ellendigheijt?
Ga naar margenoot+Almoghent Godt, waerachtig mensche,
| |
[pagina 167]
| |
ghij sijt het water dat ick dorst!
45[regelnummer]
Och, oft gebeurden dat ick wensche:Ga naar voetnoot40.
bij u te wesen naer mijn lust.
O, moet ick dus gevanghen sijn,
siet, siet, verdobbelt is mijn pijn,
soo langh te derven u minlijck aenschijn.
50[regelnummer]
Moettet soo sijn, o mijnen vreede,
soo gheeft mij uwen goeden gheest!
O soete spijs, laet het geschede,
dat mijnen honger wordt geblust!
Siet eens, bidt ick, dit hakent hert
55[regelnummer]
gedurigh vloijen tot u wert.
Siet, siet, bidt ick u, mijn verborghen smert!
O soeten gast, spijs mijnder siele,
ontsteckinghe der liefden soet,
vrijdom van mijnen gheest geheelle,
60[regelnummer]
waer ut mij toevloijt alle goet!
O stoeck, waarop ick mij betrouw,Ga naar voetnoot41.
o steen, waer op ick vastlijck bouw,
siet, siet, mijn liefde, dat is mijne trouw.
Ga naar margenoot+O lief boven alle beminden,
65[regelnummer]
ghij sijt mijn alderliefste deel.
Gheen meerder schat en kan ick vinden
dan met u t'sijn vereenight heel.
Als ick met u dus niet en sij,
soo en kan niemermeer worden blij,
70[regelnummer]
maer blif vervuldt met veelle fantazij.
O medecijn, wilt mij genesen
van al mijn qualen, u bekent;
o wegh, o waerheijt, soetste leven,
| |
[pagina 168]
| |
maeckt toch, bidt ick u, eens een eijndt
75[regelnummer]
van dit droef kermen en geklagh.
Gheeft, gheeft, o son, dien claren dagh,
opdat ick u altijt aenschouwen magh.
Ghij, die woont boven curobijnenGa naar voetnoot42.
in u selven met glori veel,
80[regelnummer]
ghij sijt het licht, ghij komt beschijnen
den donckren kerker van mijn siel,
daer ghij in woont, en daer ghij rust,
kan daer wesen honger oft dorst?
Jae wel, seer groot! Maer Heer ghij dien ookblust.
|
|