Liederen van Mechtildis van Lom en andere annuntiaten, voorafgegaan door de Transcedron-kroniek van Barbara de Put
(1957)–Mechteldis van Lom, Barbara de Put– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
InleidingVele jaren hebben twee litteraire teksten vergeten tussen andere oude boeken gestaan: een ‘kroniek’ van de Annuntiaten op een kloostercel in het voormalige Mariaweide der Dominikanen te Venlo, en een liederenbundel in de bibliotheek van Willem de Vreese. De laatste kwam door verkoop in handen van broeder Edgar Heynen die een uitgave verzorgdeGa naar voetnoot1; van een kopie van de eerste verscheen een deel in een tijdschrift.Ga naar voetnoot2 De naam Transcedron houdt deze teksten bijeen; een naam die eeuwenlang - tot aan de Tweede Wereldoorlog toe - verbonden is geweest met het wel en wee van de stad Venlo. Tegen het einde van de vijftiende eeuw werd dit klooster gesticht door Cellebroers, die zich voornamelijk toelegden op de ziekenverpleging. Maar een eeuw later preekten er aanhangers van de nieuwe leer totdat in Venlo het oude gezag werd hersteld. Toen kregen de verdreven zusters van het beroemde klooster Ingenoy buiten Venlo permissie er zich te vestigen. En in deze kommuniteit was het, dat zich de ‘veranderinghe’ voltrok, waarvan de kroniek gewaagt. Transcedron werd nu een symbool voor de teruggetrokkenheid - over de Cedronbeek! - de stille devotie en de godgewijdheid der Limburgse meisjes in wie zich de katholieke reformatie voltrok. | |
[pagina 2]
| |
Een van de begaafdste van deze meisjes, een Venlose van burgemeestersafkomst, was Metgen van Lom, officieel Mechteldis genaamd. Zij beleefde de ‘salighe veranderinghe’ zeer persoonlijk en gaf daarvan uiting in gemeenschapsliederen, die getuigen van een innig kontakt met de goddelijke Bruidegom, zodat haar leven en haar werk als een hoogtepunt gezien moeten worden in het Transcedron der zeventiende eeuw. Een andere zeer belangrijke figuur is Berber de Put,Ga naar voetnoot1 de ondermoeder onder wier bezielde leiding de overgang naar het nieuwe leven werd ondernomen en gelukkig voltrokken. Zij was de schrijfster van de ‘kroniek’, die geen echte kroniek is, geen historisch dokument op de eerste plaats, - al neemt dit niets weg van de objektieve waarde van de verhaalde feiten -, maar een litterair geschrift. Chronologisch behoort deze tekst aan Mechteldis van Loms gedichten vooraf te gaan, doch ook naar zijn betekenis: zonder het werk van sr. Barbara de Put is de poëzie van sr. Mechteldis van Lom niet ten volle verstaanbaar. | |
Historische achtergrond.Wie de ligging van Venlo bestudeert, ziet hoe uitzonderlijk gunstig deze is voor de vestiging van een nederzetting. De Maasvallei, van oudsher zowel door de rivier-zelf als vanwege de uitstekend begaanbare oever een goede verkeersader, neemt juist bij Venlo een andere richting: meer naar het westen. Steeds is het Maasdal van bijzondere betekenis geweest voor het verkeer in de noord-zuidrichting tussen de Saksische Nederlanden enerzijds en de Limburgsfrankische anderzijds, maar deze zwenking van de rivier komt Venlo bijzonder ten goede in het oost-westverkeer. Want de ruigten en | |
[pagina 3]
| |
moerassen van de uitgestrekte Peel dwongen de oostwaarts trekkende reiziger uit noordelijke streken de Maas te volgen tot bij Venlo, vanwaar hij zonder veel moeite kon oversteken naar het gebied van de Duitse Nederrijn. Het behoeft dus niet te verwonderen, dat er oude verhalen zijn die spreken van een vestiging door Bructeren onder hun legendarische hoofdman Valuas, nog jaarlijks vanwege dit feit met zijn eega geëerd in de figuren van ‘reus’ en ‘reuzin’ van de Venlose carnavalsoptocht. Ongetwijfeld zal de kerstening in deze streken ook zeer vroeg hebben plaatsgevonden; immers voor de Romeinse legioenen diende de Maasvallei als heerbaan. Maar mannen als Sint-Amandus en Sint-Bavo zullen wel het leeuwenaandeel in die kerstening gehad hebben. Tegen het einde van de achtste eeuw ging het kerspel waartoe het dorp Venlo behoorde, over van het diocees Keulen naar Tongeren. De zetelverplaatsing van dit bisdom had toen al eerder plaatsgehad; de bisschop ging eerst te Maastricht en vervolgens te Luik wonen. Deze laatstgenoemde stad zou na de elfde eeuw haar naam aan het diocees geven. Als oudste kerk van Venlo geldt de kerk van de Heilige Geest, gewijd in 760. Ook al erkende het dorp Venlo in de bisschop van Luik zijn geestelijke vader, het behoorde niet tot het wereldlijke territorium van deze machthebber. Met Roermond maakte het deel uit van de Voogdij van Gelder, de kern van het latere graafschap, dat op zijn beurt weer hertogdom zou worden. Dit breidde zich uit door aankoop, oorlog en erfenis, zodat er afzonderlijke kwartieren werden onderscheiden. Met het Arnhemse, Nijmeegse en Roermondse werd het gebied van Venlo genoemd het Overkwartier. Zijn stadsrechten dankt Venlo aan hertog Reinoud II. Op 1 september 1343 schonk deze een ‘brief’Ga naar voetnoot1; in 1361 werden de privilegiën door hertog Eduard bevestigd na de rampzalige | |
[pagina 4]
| |
Gelderse broedertwisten, en nog later, door de opvolgers, in 1371, 1402 en 1432. De ‘oude boecken’ waaraan de ‘kroniek’ het een en ander zegt te ontlenen, zullen gewaagd hebben van de voortdurende partijstrijd, waarin ook Venlo een rol speelde in de jaren 1461 tot 1470, van de belegering door Karel de Stoute in het jaar 1473, toen hij de stad in pand hield van de Gelderse hertog Arnold, van het beleg door Maximiliaan van Oostenrijk in 1481, en zeker ook van het dappere gedrag van burgers en soldaten in de nagenoeg hopeloze kamp tegen de machtigste heerser van zijn tijd, Karel V. Bij het Traktaat van Venlo, getekend op 12 september 1543 in de tent van de ‘alderdurch-luchtichsten allerhoochsten gebore ind allermogensten Heere Kaerle die viiffste bij der gracie Gods Roomsche Keijser etc.’ zwoeren de bijeengeroepen baanderheren, ridders en gezanten der Gelderse steden trouw aan de keizer, op voorwaarde dat hun vrijheden en voorrechten zouden worden bekrachtigd. Opvallend is de zeer voorname plaats die Venlo inneemt in de Gelderse geschiedenis, zowel in de eeuwen vóór de zgn. Pacificatie van Venlo in 1543 als daarna. Telkens zien we de legers elkaar ontmoeten bij deze Noordlimburgse stad. De ligging van Venlo schiep een omstandigheid die enerzijds de handel sterk bevorderde, maar anderzijds het bezit van de plaats onmisbaar maakte voor een veldheer die in deze streek moest opereren. De Maas heeft namelijk ten zuiden van Venlo een veel groter verval dan meer naar het noorden. Gevolg hiervan was, dat goederen die over de rivier werden vervoerd, dikwijls overgeladen moesten worden en ook wel tijdelijk opgeslagen. Hieraan heeft Venlo haar werkelijk belangrijke handel te danken gehad. De betrekkelijk korte afstand tot het Rijndal verhoogde het effekt nog en schiep meer mogelijkheden voor goede handels-betrekkingen. Het is daarom niet verwonderlijk, integendeel het is zelfs een geniale gedachte te noemen, dat de Spaanse veldheer Ambrogio Spinola het plan ontwierp de Maas met de Rijn te verbinden, om zodoende goederen uit Duitsland te | |
[pagina 5]
| |
vervoeren rechtstreeks naar Brabant en de overige zuidelijke Nederlanden en de handel van de noordelijke provinciën daarmee een gevoelige klap toe te dienen. In 1625 werd met het verbindingskanaal, van Venlo over Gelder naar Rijnberg, een begin gemaakt, maar het werk moest door geldgebrek, technische tegenvallers en aanvallen van de Staatsen gestaakt worden. Dit alles illustreert wel de sleutelpositie van Venlo voor het gebied van het Gelderse Overkwartier in onze Gouden Eeuw. In onze kroniek vinden we de strijd om dit knooppunt van handelswegen in enkele episoden weerspiegeld. In 1543 viel Venlo met andere steden en landschappen in Gelre toe aan de vorst in wiens rijk de zon nooit onderging: Karel V. Onder diens zoon Filips II komen de vruchten van de predikingsarbeid der hervormers ook in Gelderland tot wasdom. Voor een juiste interpretatie van de kroniek is het daarom nodig iets naders te vernemen omtrent de vorderingen van de nieuwe leer in de stad Venlo en de naaste omgeving. Door het handelsverkeer zijn Venlose burgers zeker al in de dertiger jaren van de zestiende eeuw met aanhangers van de Lutherse leer in kontakt gekomen. Er was immers aansluiting op de Rijnvaart en er vond voortdurend uitwisseling plaats van goederen, maar ook van gedachten met de andere Hanzesteden. Vooral met die van het Keulse kwartier, waarbij Venlo zich had aangesloten. Korte aanwijzingen vinden we in de rekeningen van de jaren 1531 en 1546.Ga naar voetnoot1 In het eerstgenoemde jaar was de bisschop van Luik in de stad om een onderzoek in te stellen naar de aktiviteiten der Wederdopers. Vanaf die tijd zien we de zorg van de geestelijke herders, van de kerkelijke rechtbank en van de stedelijke magistraat voor het behoud van het katholieke geloof doorschemeren in de soms strenge maatregelen die voor de Venlose burgers werden afgekondigd. Zo moesten in 1551 alle ketterse boeken binnen vier dagen worden | |
[pagina 6]
| |
ingeleverd bij de inquisiteur Franciscus Sonnius; zo werd in 1563 door de magistraat een verbod uitgevaardigd tegen het bijwonen van hagepreken te Tegelen, een berucht broeinest van nieuwlichters in die dagen. Dan, in 1566, worden de eerste hagepreken dicht bij de stad gehouden door een predikant van Hörstgen. Als punt van samenkomst was gekozen een pachthoeve genaamd Wylrehof. Dat burgemeesters en schepenen de zaak niet licht opvatten en bovendien politieke gevolgen vreesden van deze revolutionaire daad op godsdienstig gebied, blijkt uit het feit, dat een bijzondere bewakingsdienst voor de stadspoorten werd ingesteld en dat aan de burgemeesters-zelf een lijfwacht werd toegewezen. Stadhouder Karel van Brimeu bracht uitvoerig rapport uit aan de landvoogdes Margaretha van Parma over de toestand en over het voorbeeldig gedrag van de magistraat. In haar antwoord bewees Margartha dank en hulde aan de Venlose magistraat. Deze kwam in dit zelfde jaar nog voor grotere moeilijkheden te staan. In oktober begonnen de aanhangers van de hervormde leer zich te roeren. Ze wilden een kerkgebouw in de stad en eisten Transcedron, mogelijk omdat er in die buurt - aan de rivier - nogal wat hervormden woonden, zoals uit latere stukken blijkt, mogelijk ook omdat het een broederklooster was. Toen de stedelijke overheid weigerde, begon het onrustige element zich te wapenen en op 5 oktober voerde men de predikant Leonardus binnen de stad. Belhamels sprongen over de muur van Transcedron en eisten de sleutels van de kloosterpoort; Leonardus hield er zijn preek, welke opruiend genoeg geweest moet zijn. Want na afloop moesten de altaren en beelden in Transcedron eraan geloven, zonder dat de overheid het kon verhinderen. Hierbij bleef het trouwens niet! Ook in de grote kerk en in de Sint-Nikolaaskerk werden beelden vernield en altaren beschadigd. Het gehele najaar door was de onrust niet van de lucht. Burgemeester Johan Te Puth zal later getuigen, dat nog een andere predikant in Transcedron gepreekt heeft, dat ook het Avondmaal was uitgereikt en dat er gestemd was over | |
[pagina 7]
| |
diakens en ouderlingen. Andere getuigen zullen dan met naam en toenaam kunnen opgeven, wie tijdens de woelige dagen de wapens gedragen hadden tegen het wettig gezag, wie bij de hervormde predikanten ter kerke waren geweest en welke kinderen toen waren gedoopt. Onder de genoemden vinden we geen De Puts, wel een Nicolaes van Lom en een Ambrosius Hieronymus van Lom.Ga naar voetnoot1 Het mag bevreemdend klinken, dat de magistraat van een stad waarvan de burgerij zich in beleg op beleg zo moedig toonde, deze troebelen niet wist te voorkomen of althans niet zeer snel kon bedwingen. We dienen niet te vergeten, dat hier dikwijls de wapenen gevoerd moesten worden tegen oude vrienden, kennissen of zelfs familieleden. Pas in het begin van 1567 hervond de stadsoverheid haar kracht. Een imposante tegenaktie werd ondernomen: op 6 april werd de predikant de stad uitgezet en daarop volgden verschillende hervormden hem in ballingschap. Toch bleef de nieuwe leer op anderen haar bekoring uitoefenen. Tevens werden de tegenkrachten sterker, werden de konservatieve elementen zich meer bewust van hun taak en herleefde het oude geloof in vele harten, juist door de aanvallen van protestanten en temidden van de verdrukking en de benauwdheid gedurende verschillende perioden. In Venlo werd de katholieke reformatie met grote kracht ingezet. Gevolg hiervan was, dat de protestantiseringspogingen hier weinig effekt sorteerden en de burgerij voor het grootste deel trouw bleef aan de Moederkerk. Die pogingen werden ondernomen in de jaren, dat de Staatsen in Venlo waren binnengehaald, omdat de overlast van de Spaanse troepen daartoe noodzaakte. Dat gebeurde in 1578. De Staatse troepen bestonden voor het merendeel uit protestanten of godsdienstig onverschillige elementen. De stadhouder van Gelderland, Jan van Nassau, bevorderde de nieuwe | |
[pagina 8]
| |
leer door te zorgen, dat in ieder garnizoen een predikant aanwezig was. De roerige elementen kregen hierdoor weer steun. Zo kon het gebeuren, dat in 1578 een nieuwe beeldenstorm georganiseerd werd, waarbij ten tweedenmale Transcedron het moest ontgelden. In 1579 werd de magistraat afgezet en vervangen; in 1581 werden de katholiserende leden die nog zitting hadden, verwijderd. De reeds vroeger genoemde Nicolaes van Lom bekleedde nu een schepenplaats, terwijl er ook twee Te Puts onder de schepenen voorkwamen, nl. een Matthijs en een Johan Johanszoon.
Maar er zouden betere tijden aanbreken, beter voor de katholieken onder de burgers en dat waren nog veruit de meesten. In 1586 viel de stad na een korte belegering in handen van de Spaanse landvoogd Alexander Farnese, hertog van Parma. Bisschop Willem Lindanus kwam zo snel mogelijk over om orde op de godsdienstige zaken te stellen en de magistraat werd weer vervangen door een katholieke, waarvan Johan van Vogelsang, oudoom van Mechteldis van Lom, de burgemeester was en Johan van de Put, grootvader van moederszijde van Mechteldis, een van de schepenen. De kerken werden aan de katholieke gemeente teruggeschonken.Ga naar voetnoot1 In de nu volgende periode genoot Venlo een betrekkelijke rust. Onder de krachtige leiding van bisschop Lindanus en zijn opvolger Henricus Cuijkius werd de zielzorg in betere banen geleid, het protestantiseringsproces werd op school en in het weeshuis gekeerd, de rust op godsdienstig gebied hersteld. In dit tijdvak zien we blijkens de kroniek de zusters van het oude klooster Ingenoy naar Venlo terugkeren. Het klooster Transcedron dat aan hen werd toegewezen, was volkomen uitgewoond; de kapel was enkele malen een toneel geweest van plundering en vernieling en in het hoofdgebouw was een tijdlang een school geweest. Voor de zusters een uitzonderlijk | |
[pagina 9]
| |
moeilijk begin dus na de bittere tijd van de verdrijving en de verbanning. De jongeren bewijzen dan, hoe strijdbaar ze in de nood der tijden geworden zijn: geen bezwaren zijn te groot, geen moeilijkheden onoverkomelijk. Ondanks de weerstand der ouderen en die van geestelijke en wereldlijke overheden realiseren zij de katholieke reformatie in eigen milieu en vestigen de eerste Annuntiatengemeenschap op Gelderse bodem.
De kroniek verhaalt ons van de belegering van de stad door Frederik Hendrik in 1632. De stadhouder Hendrik van den Berg onthield zich van bemoeienis, omdat hij toen reeds het voornemen gemaakt had zich bij de Staatsen aan te sluiten. Na de val van Venlo verliet hij het land en maakte zijn besluit alom bekend. Frederik Hendrik had een aanzienlijke troepenmacht verzameld op de Mookerhei. Op 30 mei hield hij daar wapenschouw en trok eerst naar Arcen, toen naar Venlo. Na drie dagen kapituleerde de stad. Hier volgen enkele ‘articulen’ gesigneerd door, F. Hen de Nassau en ‘ter ordonnan; van S. Ex. Huygens’;Ga naar voetnoot1 Dat die van de Gereformeerde Religie sal ingeruijmt werden de kercke van St. Joris, om aldaer haren Godsdienst publiquelick t'exerceren. Deze ‘articulen’ betekenden voor Venlo een groot voorrecht. Immers: overal elders in Gelderland en in de Meijerij van Den | |
[pagina 10]
| |
Bosch was de openbare uitoefening van de katholieke godsdienst streng verboden. In de kroniek lezen we, hoe de soldaten en staatsgezinden in de stad de burgers lieten weten, dat hun godsdienstvrijheid wel niet van lange duur zou zijn. Ook dat de zusters voortdurend vreesden uit het klooster Transcedron te worden gezet. Geen wonder: was dit klooster niet steeds een haard geweest van protestantse aktiviteiten in vroegere perioden, toen de macht aan de wettige gezagsdragers was ontvallen? Was die naam niet een begrip geworden bij de aanhangers van de nieuwe religie? Wat een verlichting moet daarom de herovering van de stad betekend hebben voor de katholieke burgers en wel zeer bijzonder voor de zusters - en dan na zo'n korte tijd! De kardinaal-infant van Spanje gaf na de overgave in 1637 aan zijn geloofsgenoten alle rechten en vrijheden terug. De Kruisherenkerk werd opnieuw gewijd door bisschop Jacobus a Castro. Ook kreeg de stad voor de zoveelste maal een andere magistraat. Voor de hervormden toonde men zich nu eveneens tolerant: zij zouden ‘van de Religie’ mogen blijven, mits sich stil houdende sonder argenis te geven...’
Nog eenmaal werd voor Venlo de toestand moeilijk, vóórdat de vrede van Munster in 1648 rust en orde bracht. Dat was in 1646, toen Frederik Hendrik een tweede poging ondernam om de stad aan de Republiek te brengen. De kroniek geeft ons een goede indruk van de angst die de burgerij uitstond en van de vastberadenheid om zich tot het uiterste te verdedigen. De prins zette het beleg evenwel niet door en Venlo bleef Spaans. Meer dan een halve eeuw bleef deze toestand bestendigd. Transcedron groeide uit tot een groot klooster en kon zelfs denken aan een dochterstichting (Koesfelt in Westfalen, 1660). Pas de Spaanse Successieoorlog bracht weer onrust. Natuurlijk moest de verre uithoek van het Spaanse rijk de eerste stoot opvangen. Het klooster leed bij dit beleg ernstige schade en - naar we lezen- ook ernstige verliezen aan mensenlevens. Het gevolg van de inname der stad was, dat bij het Barrièretrak- | |
[pagina 11]
| |
taat van 1715 Venlo een Staatse bezetting kreeg en tot de Generaliteitslanden van de Republiek ging behoren. Dan zwijgt de kroniek over de gebeurtenissen in en om het klooster. Uit andere bronnen weten we, dat de kerk van Transcedron in 1747, tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog, ingericht werd tot hospitaal voor de Engelse bondgenoten. In 1794 trokken de troepen van de Franse Republiek Venlo binnen en de kloosters werden opgeheven. De zusters van Transcedron werden door de Franse soldaten de poort uitgejaagd. Na verkoping kwamen de panden in verschillende handen. Tenslotte is in de Tweede Wereldoorlog wat er van het klooster en de kerk nog stond, door oorlogsgeweld volledig vernield.Ga naar voetnoot1 | |
De Annuntiaten.Ga naar voetnoot2De orde van de Annunciaten dankt haar ontstaan aan de H. Joanna van Valois, dochter van Lodewijk XI van Frankrijk. Na de ongeldigverklaring door de Heilige Stoel van haar huwelijk met Lodewijk van Orleans, vestigde zij zich te Bourges. Hoewel zij de titel van koningin mocht blijven voeren, gaf ze er de voorkeur aan als een kluizenares te leven. Zoekend naar een middel om de liefde tot God en Maria in andere harten sterker te doen ontvlammen, ontwierp zij een plan voor een nieuwe orde. Maar haar geestelijke leidsman, p. Gilbert Nicolai o.f.m., wist de uitvoering ervan enkele jaren tegen te houden. Toen hij evenwel begreep, dat hij onjuist handelde, werd hij een vurig propagandist voor het ideaal van de vrome ko- | |
[pagina 12]
| |
ningin. De regel van de nieuwe orde werd door pater Gilbert die van de paus de naam Gabriël-Maria ontving, vanwege zijn grote godsvrucht tot het geheim van de boodschap van de engel, uit de evangeliën samengesteld en in 1501 door paus Alexander VI goedgekeurd. Speciaal de deugden van Maria - zoals die blijken uit de Heilige Schrift - vinden in de Annuntiatenorde navolging: zoveel mogelijk moet de religieuze trachten haar leven te vormen naar het model van de bijbelse Voorgangster. Grote gestrengheid komt niet voor, wel werd vroeger het slot onderhouden en dan in die zin, dat de slotzuster, die zich eenmaal vrijwillig verbonden had tot dit leven, nooit meer buiten het slot mocht komen, terwijl geen andere personen erbinnen werden toegelaten. Het kloosterkleed der Annuntiaten is nogal kleurig: het eigenlijke habijt is grijs en duidt op boetvaardigheid; het skapulier is rood ter gedachtenis aan Jezus' lijden; de mantel is wit en herinnert aan Maria's maagdelijke zuiverheid. In het koord worden tien knopen gedragen om de zusters de tien deugden van Maria te doen gedenken. De moeder-overste van elk klooster noemen de zusters mater-ancilla, omdat zij zich, - op Maria's voorbeeld - de dienstmaagd van allen voelt. Zij wordt bijgestaan in de uitoefening van haar funktie door een vikaris en een aantal diskreten of raadszusters. | |
De teksten.De schrijfster van de ‘kroniek’ is Barbara de Put, de ondermoeder die er in aanzienlijke mate toe bijdroeg, dat de kloosterreformatie een feit werd. Zij staat niet uitdrukkelijk aangegeven in de kroniek als de auteur, maar we kennen haar handschrift. Uit overgrote bescheidenheid wilde ze zich als schrijfster in het duister houden; in verband hiermede zijn sommige korte passages, die op feiten slaan, waarbij haar naam genoemd móest worden, van latere datum. Ze zijn door anderen, mogelijk na Barbara's dood, toegevoegd (na 1635). Het gedeelte dat Barbara de Put schreef, loopt tot folio 49. | |
[pagina 13]
| |
Telkens ontmoeten we op die eerste achtenveertig bladen de figuur van de vrouw, die als ondermoeder kontakt had met allen die streefden naar meer zelfheiliging. Zij was het bovenal die de omstandigheden zo wist uit te buiten, dat het herstel van het strengere kloosterleven niet meer kon uitblijven. Zo kwam het, dat zij goed van dit alles op de hoogte was en erover kon schrijven. Zij heeft de geestelijke nood gevoeld waarin de zusters verkeerden in de eerste tijd na de terugkeer uit Roermond; zij heeft de zware spanning doorleefd, die in deze besloten gemeenschap getrild moet hebben bij het doorbreken van de vernieuwing van geest en leven. Toen zij zich neerzette om de ‘kroniek’ te schrijven, had zij weinig moeite om het thema te vinden voor haar kompositie: de reformatie, de ‘veranderinghe’. Daartoe dient de inleiding, de aanloop, ontleend aan oude boeken; naar dat tijdstip voert zij de spanning op door het gedetailleerd schetsen van hoop en vrees, van tegenslag en uitkomst, en eindelijk, daarin triomfeert zij. Nooit is het in haar hoofd opgekomen, dat zij een bijdrage zou leveren aan de Nederlandse litteratuur. Haar stijl is nergens brilliant, nergens rijk aan vormen, nergens groots. Bovendien bleef zij er zich bij voortduring van bewust, dat zij in zekere zin historie schreef, zodat zij streefde naar objektiviteit. Niettemin rangschikt zij de feiten - historische feiten overigens - op zulk een wijze, dat hun waarde ten opzichte van het thema naar voren treedt. Verkleurt zij in geen enkel bijzonder geval de ware betekenis der feiten, wij blijven de ‘veranderinghe’ zich toch zien voltrekken door háár ogen. Zo stileert zij de gebeurtenissen, maar ook de gevoelens, de gedachten der zusters, in het algemeen hun geestelijke aktiviteit in de jaren der klooster-reformatie. Ze geeft op heldere wijze uitdrukking aan de idealen van deze kloostergemeenschap, die ook zo geheel en al de hare waren. Al kon een meer bekwame en geoefende hand dat genuanceerder hebben gedaan, de kroniek ontleent haar literaire waarde aan de ongekunsteldheid en natuurlijke eenvoud van stijl, waarmee de grondgedachte is omkleed. Barbara de | |
[pagina 14]
| |
Put schreef een weloverwogen stijl, een tamelijk nuchtere stijl ook, die weinig gelegenheid biedt tot sterk affektieve uitweidingen. Af en toe baant het gevoel zich een uitweg, maar onmiddellijk brengt de schrijfster haar taal dan wederom in rustiger banen. Opvallend is het verschil met de fragmenten die na folio 49 volgen: nu het grondthema wegvalt, wordt de kroniek een zakelijk relaas, waaraan slechts enkele anekdotische inlassen wat kleur verlenen.
De liederen van Mechteldis van Lom moeten gezien worden als gezangen voor de gemeenschap d.w.z. voor de Annuntiaten van Transcedron. Bovendien zijn ze individuele uitingen van haar rijk gemoed. Door harde strijd met zichzelf komt Mechteldis tot de overtuiging, dat zij vooral tot de eenheid met de Bruidegom geraken kan door met Hem een te worden in het lijden. De mystieke opgang in het Goddelijk Wezen gaat haar gehele geestelijk leven beheersen; verschillende liederen leggen daarvan getuigenis af en andere bronnen bevestigen dit getuigenis. Wat Mechteldis' techniek betreft: zij sluit zoveel mogelijk aan bij de ‘vosen’ waarvan zij gebruikt maakt. Het is zelfs zo, dat zij schijnt te schromen ervan af te wijken. Waar zij dat toch doet, vertoont zij een neiging naar meer maatvastheid, hetgeen in het begin van de zeventiende eeuw niets bijzonders is. Het grootste deel van de liederen is zuiver lyrisch; een aantal is lyrisch-dramatisch, nl. de samenspraken. Deze werden, blijkens mededelingen van tijdgenoten uit het klooster, ook gedramatiseerd om de zusters zelfs in tijden van rekreatie met de Bruidegom verbonden te houden. Allerlei problemen van het geestelijke leven worden erin behandeld. Het laatste lied van Mechteldis, nr. 42, is echt een middeleeuwse ballade. Er zijn redenen om aan te nemen, dat de liederen nr. 1 en 42 de oudste liederen zijn, die we van Mechteldis kennen.
De taal van de kroniek en van Mechteldis' liederen is niet | |
[pagina 15]
| |
Limburgs. Wel komen er Limburgse klanken in voor, wel worden er Limburgse woorden en zegswijzen in gebruikt, maar het Brabants heeft er zijn stempel op gedrukt. Dit is niet te verwonderen. Immers: de vier ‘reformeersters’ uit Leuven werden in Transcedron de oversten en deze toestand duurde vele tientallen jaren. Dit kwalitatief en affektief overwicht van het Brabants heeft in de Transcedrontaal sommige Limburgismen doen verdwijnen; andere bleven er echter in behouden. Men leze ‘ie’ voor ‘ij’, tenzij het rijm anders vraagt; ‘ao’ voor open ‘aa’, speciaal natuurlijk, als het rijm dit vergt; ‘ie’ in woorden als ‘siele’ worde gelezen als rijmend op ‘veele’.Ga naar voetnoot1 |
|