De Nederlandsche kerkgeschiedschrijver Geeraardt Brandt
(1864)–Gerrit Michiel Cornelis Loeff– Auteursrechtvrij
[pagina 129]
| |
Bijlage D.Historie der vermaerde zee-en koopstadt Enkhuisen, vervaetende haere herkomste, en voortgangh. Mitsgaeders verscheide gedenkwaerdige Geschiedenissen, aldaer voorgevallen. Uitgegeven met goedtvinden van de Ed. Achtbaere Burgemeesteren en Wethouderen derselve Stede, door Egbert van den Hoof. t' Enkhuisen, gedrukt bij Egbert van den Hoof, in de oude Westerstraet, in de Bonte Drukker, 1666. Met privilegie van de Staten van Hollant en Octrooi van de Vroedschap der stad. Op den titel afgaande zou men geneigd zijn dit werk aan genoemden van den Hoof toe te kennen. Die misslag is dan ook meermalen begaan: doch men heeft de Opdragt van dezen uitgever aan de Magistraat slechts in te zien, om terstond door hem omtrent den waren schrijver te worden ingelicht. Wel noemt hij hem niet bij name, doch hij duidt hem genoegzaam aan, terwijl ook Brandt in het werk zelf volstrekt geen pogingen doet, om zich schuil te houden, en b.v. op bl. 19 van het 2e deel rond weg naar zijn laatste geschrift over de Reformatie, als insgelijks van zijne hand afkomstig, verwijst. Wat hem tot die geheimhouding op den titel bewogen moge hebbe, is moeijelijk te zeggen: waarschijnlijk maakte hetzelfde valsche denkbeeld, dat hem de poëzy zijner jeugd als te wereldsch had doen verloochenen, hem ook thans schroomvallig zijnen naam te stellen voor een werk, dat als beschrijving eener handelstad zoo weinig met zijne geestelijke waardigheid in verband stond. Doch wat bragt Brandt er toe, de geschiedenis dezer stad te bewerken, waarop hij toch, voor zoover wij weten, volstrekt geene betrekking had? Voornamelijk het verzoek des uitgevers,Ga naar voetnoot1) die zich tot hem, als toen reeds een geschiedschrijver van gunstige bekendheid, gewend had; | |
[pagina 130]
| |
maar bovendien, laat het zich denken, dat Brandt, die in alles, wat den roem zijns vaderlands betrof, zoo innig belang stelde, gereedelijk zijne toestemming zal gegeven hebben tot het aanvaarden van de beschrijving eener stad, die toen in hoogen bloei verkeerde en na Amsterdam onder Hollands steden eene eereplaats innam. - Het boek getuigt van zijne gewone ijverige navorschingen en munt door groote volledigheid uit: in het jaar 1747 beleefde het een tweeden druk, door Sebastiaan Centen, insgelijks Rem. pred. te Hoorn, tot op dien tijd voortgezet. |
|