De Nederlandsche kerkgeschiedschrijver Geeraardt Brandt
(1864)–Gerrit Michiel Cornelis Loeff– Auteursrechtvrij§ 3.
| |
[pagina 64]
| |
verhaal van het uitwendige politieke leven der volkeren, de oorlogen hunner vorsten, de kabinetstwisten der staatslieden en de glorierijke daden hunner krijgsoversten, dat men toen meende iemands leven te schetsen, wanneer men aangaf, wat hij gedaan had of hem overkomen was, welke waardigheden hij bekleed of welke werken hij geschreven had? Ook de brieven door Brandt aan zijne talrijke vrienden geschreven, die hier van zooveel dienst zouden kunnen zijn, zijn nooit verzameld en uitgegeven. Wel is achter zijne levensbeschrijving eene verzameling van aan hem gerigte brieven gevoegd, doch die is zeer onvolledig en bevat bijna uitsluitend stukken van zijnen vriend Joh. Vollenhove over letterkundige onderwerpen, zoodat het den schijn heeft, alsof de overige juist met opzet zijn achterwege gehouden. Intusschen, de weinige trekken, die dan toch worden medegedeeld, doen ons een allezins gunstig denkbeeld van zijne inborst en zijn karakter opvatten en bevestigen ten volle den aangenamen indruk, dien wij terstond bij de beschouwing van zijn portret ontvangen. Onbesproken van handel en wandel, uiterst matig van levenswijs, nederig, vredelievend, blijmoedig, ernstig, aangenaam in den omgang met allen, die hem ontmoetten, - ziedaar het beeld ons door de Haes van hem geschetst.Ga naar voetnoot1) Dat hiermede eene rustelooze werkzaam | |
[pagina 65]
| |
heid gepaard ging, zal wel naauwelijks behoeven opgemerkt te worden: steeds was het zijne gewoonte ten vier of vijf ure op te staan, en het is bekend, dat hij aan een zijner laatste werken, het Leven van de Ruiter, gedurende honderd dagen, veertien uren daags gearbeid heeft. En waarlijk, men heeft slechts het oog op de breede lijst zijner werken te slaanGa naar voetnoot1) en daarbij te bedenken, dat hij predikant te Amsterdam was, om de waarheid te erkennen van het indefessus agendo, dat op den titel van een zijner na zijn dood uitgekomen schriftenGa naar voetnoot2) geplaatst is en toe te stemmen, dat Arnold Moonen, in het bewuste bijschrift, het volste regt had hem den arbeidzamen te betitelen.Ga naar voetnoot3) Dan, voor nog ééne bijzonderheid zijn wij aan de Haes dank schuldig, dat hij ons namelijk de voornaamste vrienden van Brandt opgeteld en dus in de gelegenheid gesteld heeft, ons eenigzins den kring voor te stellen, waarin hij geleefd heeft.Ga naar voetnoot4) Zóó worden met name door hem genoemd: Pieter de Groot, zoon des beroemden ballings; Arnout Hellemans Hooft, zoon van den Drost van Muiden; Constantijn Huijgens, Adriaan Paets, bewindhebber der O.I. maatschappij en later afgezant der Staten aan het Spaansche hof; Kornelis Hop, raadsheer in den Hoogen Raad van Holland, Zeeland en Vriesland, en zijn zoon Jacob | |
[pagina 66]
| |
Hop, pensionaris der stad Amsterdam; Kornelis Kloek reeds boven vermeld; Joan Hulst, resident van de Staten in de Zuidelijke Nederlanden; Joan Pesser, Burgemeester van Rotterdam; de dichters Renier Anslo, Joachim Oudaan, Jacob Westerbaen, Antonides van der Goes, Joost van Vondel; de historieschilder Adriaan Bakker;Ga naar voetnoot1) eindelijk de predikanten Franciscus Martinius te Epe, Willem Sluiter, te Eibergen, Bernart Vollenhove te Kamperveen, Arnold Moonen te Deventer, Johannes Loedingius, Balthasar Bekker en Isaäk Pontanus te Amsterdam; maar vooral Christiaan Hart-soeker te Rotterdam en Johannes Vollenhove te 's Gravenhage, die in dezen kring de eerste plaats innamen. Vollenhove ontving gewoonlijk de werken van Brandt, voor die ter perse gingen, ter beoordeeling, terwijl Brandt op zijne beurt een oordeel over de produkten van zijnen vriend uitbragt. Verscheidene beroemde namen, zooals men ziet, komen op deze lijst voor en de betrekkingen, die onze geschiedschrijver, hetzij door eigen naam en verdienste, hetzij door zijn huwelijk met de dochter van den beroemden van Baerle had aangeknoopt, mogten onder de luisterrijkste van die dagen geteld worden. Den 11 Julij van het jaar 1674 verloor hij deze voortreffelijke gade, die gedurende meer dan twintig jaren den levensweg met hem bewandeld had, en na eene langdurige allersmartelijkste ziekte in den ouderdom van twee en vijftig jaren overleed. Vijf kinderen had zij hem geschonken, te weten drie zonen: Kasper,Ga naar voetnoot2) Geeraardt,Ga naar voetnoot3) en Jo- | |
[pagina 67]
| |
hannes,Ga naar voetnoot1) die allen met lof het leeraarsambt bij hunne gemeente bekleed hebben, en twee dochters, Cornelia en Anna geheeten, beide te Rotterdam gehuwd. Dat hij aan de opvoeding dezer kinderen alle zorg wijdde, en dat het niet slechts zijn streven was, hun de noodige kennis tot uitoefening eener toekomstige betrekking te schenken, maar integendeel hunnen gezigtskring zooveel mogelijk te verruimen en hen de wereld te doen kennen, blijkt onder anderen uit de omstandigheid, dat hij hen ook in de nieuwere talen en vooral in de Engelsche, deed onderwijzen, als mede uit het plan, dat hij vormde, om volgens de gewoonte dier tijden,Ga naar voetnoot2) zijnen zoon Gee-raardt eene reis naar Engeland te laten maken, ten einde aan de hoogescholen van Oxford en Cambridge zijne theologische studien te voltooijen.Ga naar voetnoot3) Het was mede de zorg voor de vorming zijner toenmaals nog jeugdige kinderen, waaraan hij door zijne bezigheden geen tijd genoeg meende te kunnen besteden, die hem, na den dood van Suzanna, op den 14 Julij 1675 nogmaals in het huwelijk deed treden, met zekere Katharina van Zorgen, omtrent welke de HaesGa naar voetnoot4) ons alleen meêdeelt, dat zij een vrouw was van eerlijke afkomst en uitnemende deugden, en haren echtgenoot geene kinderen geschonken heeft.Ga naar voetnoot5) Kalm en rustig zouden nu de laatste dagen zijns levens, verdeeld tusschen zijn herderlijk ambt en de be- | |
[pagina 68]
| |
oefening der vaderlandsche letteren, geweest zijn, had de dood hem niet den 21 December 1683 zijnen geliefden zoon Geeraardt ontnomen. Zeer zwaar trof hem deze slag en niet zonder reden, want veel werd aan dezen jongeling verloren, die reeds enkele proeven van zijnen geest geleverd had en als prediker zeer hoog geschat werd.Ga naar voetnoot1) Maar niet lang zou hij hem behoeven te overleven. In den zomer van 1685 bezocht Brandt namelijk zijne kinderen in den Haag en te Rotterdam. In laatstgenoemde stad werd hij door eene ziekte aangetast, die spoedig zoozeer in hevigheid toenam, dat hij zijne zwakte gevoelende zich met christelijke onderwerping en uitnemend vertrouwen op zijnen Heiland tot sterven bereidde, waarbij hem de Remonstrantsche predikant Okkerus Pesser met stichtelijke redenen versterkte. ‘Den 12 Julij verviel hij in eenen diepen slaap, die de omstanders meenden, dat de laatste was. Als daarop de droefheid van echtgenoot en kinderen in luid gejammer uitbarstte, deed hem dit ontwaken; hij keerde zich tot hen en voerde hun eenige troostredenen te gemoet, die getuigenis gaven van de kalmte zijns gemoeds en de onwankelbare hope, die hem bezielde. Kort daarna geraakte hij weder in slaap, gedurende welken hij zonder het minste bewijs van lijden zachtkens den geest gaf.’Ga naar voetnoot2) Zijn lijk werd te Rotterdam in de Fransche | |
[pagina 69]
| |
kerk in het graf van zijnen geliefden zoon bijgezet. Groot en algemeen was de droef heid, die zijn dood verwekte, niet slechts bij zijne verwanten en vrienden, maar bij allen, die slechts eenigzins in staat geweest waren om zijne gaven en zijn uitmuntend karakter te leeren kennen.Ga naar voetnoot1) Thans nog een enkel woord over de wetenschappelijke werkzaamheid van deze periode. Zoo als ik reeds aanwees, veranderde zij geheel van karakter; want Brandt nam, door de opgerezen moeijelijkheden afgeschrikt, het besluit van de verdere uitgave van de Historie der Reformatie af te zien, om zich vooreerst alleen op het onzijdige terrein der Nederlandsche letterkunde te bewegen. Hoeveel nu ook de geschriften van dit laatste tijdperk zijns levens hebben bijgedragen, om hem op dat gebied met eere te kroonen en een gevierden naam te bezorgen, zij vallen als niet van theologischen aard buiten de door mij in dit proefschrift te stellen grens, waarom ik dan ook in eene eenvoudige opsomming zal berusten. Zóó werden door Brandt achtereenvolgens uitgaven | |
[pagina 70]
| |
bezorgd van al de werken van den ridder Hooft en van de gedichten van Vondel, die hij door eene keurige beschrijving van hun leven deed vergezeld gaan, thans bijna de eenige bronnen, die wij voor de kennis daarvan bezitten: voorts eene nieuwe uitgaaf van Huig de Groots beroemd werkje: Bewijs van den waren godsdienst. Brandts eigen voortreffelijk werk: het leven van den admiraal de Ruiter, mede een vrucht van deze laatste jaren, was half afgedrukt, toen hij aan zijne studiën ontrukt werd. De uitgaaf werd onder het toezigt zijner zonen voortgezet, die, benevens het tweede en derde deel van de Historie der Reformatie, nog van zijne hand het licht deden zien: de Daghwijzer der Geschiedenissen en de Historie der Rechtspleging in 1618 en 1619 gehóuden, die alle getuigenis aflegden van zijne voortdurende onderzoekingen en belangstelling in de geschiedenis zijns vaderlands, en het ons des te meer moeten doen betreuren, dat hij zoo spoedig het veld der Nederlandsche kerkgeschiedenis verlaten heeft.Ga naar voetnoot1) |
|