De Nederlandsche kerkgeschiedschrijver Geeraardt Brandt
(1864)–Gerrit Michiel Cornelis Loeff– Auteursrechtvrij
[pagina 10]
| |
Eerste hoofdstuk.
| |
[pagina 11]
| |
sterdamschen schouwburg gekozen. In weerwil der kwellingen en moeijelijkheden, waaraan de Remonstranten sedert de synode van 1618 hadden blootgestaan, was de oude Brandt de leer van Arminius trouw gebleven. Zijne vrouw, Neeltje Jeroens, bleef daarentegen, even als later hare dochters, lid der publyke kerk, zonder dat de harmonie van het huwelijk daardoor in het minst verstoord werd,Ga naar voetnoot1) eene omstandigheid, die zonder twijfel veel heeft bijgedragen, om onzen historieschrijver dien milden, verdraagzamen geest in te boezemen, die in later tijd zijn deel was en in zijne werken zigtbaar is. De jeugd en eerste vorming van Brandt liggen, het was te verwachten, bijna geheel in het duister. Alleen kan ik vermelden, dat eene beschaafde, schoon niet bepaald geletterde opvoeding hem ten deel viel, en hij overigens, volgens de gewoonte onzer vaderen, voor het bedrijf zijns vaders opgeleid werd. Ook diens ingenomenheid met de dichtkunst ging weldra op den zoon over, en reeds op jeugdigen leeftijd hield deze zich met het zamenstellen van gedichten en andere stukken van bellet-tristischen aard bezig. Veel lof mogt hij van verschillende kanten hierbij inoogsten, en vooral zeker treurspel de Veinzende Torquatus getiteld en eene lijkrede op den ridder Hooft, den 28 Mei 1647 voor een talrijk en uitgelezen gehoor in de stads schouwburg uitgesproken,Ga naar voetnoot2) bezorgden hem reeds als jongeling een eervollen naam op het gebied der Nederlandsche letterkunde. Deze stukken bragten hem onder anderen ook in kennis met Kasper van Baerle, destijds hoogleeraar in de wijs- | |
[pagina 12]
| |
begeerte aan het Athenaeum Illustre te Amsterdam, en spoedig deed deze kennismaking in het leven des jeugdigen dichters eene belangrijke verandering plaats grijpen. Want gedeeltelijk op aansporing van van Baerle, die zich van zulk een talentvol jongeling veel tot heil der Remonstrantsche Broederschap voorstelde, gedeeltelijk door tusschenkomst van diens dochter Suzanna,Ga naar voetnoot1) voor welke hij groote genegenheid had opgevat, doch die weigerde hare hand te schenken aan iemand, wiens beroep zoo weinig met haren stand en hare opvoeding strookte, was bij Brandt het plan opgekomen het bedrijf zijns vaders met dat van predikant bij de Remonstrantsche gemeente te verwisselen. Dit voornemen werd weldra ernst, en hoewel twee en twintig jaren oud, hij begon zich op de kennis der Latijnsche, Grieksche en Hebreeuwsche talen toe te leggen, studeerde vervolgens drie jaren aan het seminarie te Amsterdam onder professor Stephanus CurcellaeusGa naar voetnoot2) in de theologie en werd in het jaar 1652 met zeer grooten lofGa naar voetnoot3) tot proponent bij de Broederschap bevorderd. Nog in den loop van datzelfde jaar tot predikant bij de Remonstrantsche gemeente te Nieuwkoop beroepen, trad hij den 8 September met Suzanna van Baerle in het huwelijk en gaf zich thans met alle krachten over aan zijnen nieuwen werkkring, zijnen tijd verdeelend tusschen de verzorging zijner gemeente en de beoefening der godgeleerdheid. Wel | |
[pagina 13]
| |
bleef hij ook de poëzij aanhouden, doch deze veranderde thans mede van karakter, daar Brandt voortaan, als meer in overeenstemming met zijne nieuwe waardigheid, bijna uitsluitend stichtelijke liederen vervaardigde. Het gevolg echter van dit alles was, dat, met uitzondering van vijftien predicatiën van zijnen vriend Johannes Loedingius, Remonstrantsch predikant te Amsterdam,Ga naar voetnoot1) die hij voor de pers gereed maakte, in de eerste jaren niets van zijne hand werd in het licht gezonden, tot dat hem door een ander zijner vrienden, Mr. Kornelis Kloek, destijds advokaat, later presidentschepen en bewindhebber der Oost-Indische Maatschappij te Amsterdam eenige vragen werden voorgelegd over het al of niet geoorloofde, om de Remonstrantsche vergadering te verlaten en tot de gemeenschap der publyke kerk over te gaan.Ga naar voetnoot2) De beantwoording dezer vragen gaf aanleiding tot het opstellen van zeker geschrift, dat door Brandts ambtgenoot J. Naeranus, Remonstrantsch predikant te Oude Wetering, aan wien het ter lezing was afgestaan, buiten weten des schrijvers met een Toe-eygeningh aan zekeren Gedeon Colterman, onder den volgenden titel werd uitgegeven: ‘Verlaet uw eigen Vergaederinge niet, dat is: Onderzoek of een Remonstrant zijne Vergaederinge uit eenige inzichten mach verlaeten, en bij de Contra-Remonstranten of ter preeke of ook ten Avondmael gaen, door G. Brandt.’Ga naar voetnoot3) Ik zal hier een overzigt van dit geschrift laten volgen, | |
[pagina 14]
| |
vooreerst omdat het boekske zeldzaam is,Ga naar voetnoot1) en ten tweede, omdat het allezins belangrijk is, als het eenige van dien aard, wat wij van de hand van Brandt bezitten,Ga naar voetnoot2) en als bijdrage tot de kennis van de gezindheid der Remonstranten in die dagen. Het zal daaruit blijken, dat mogten ook al de Regenten met wijze gematigdheid het oog sluiten voor de talrijke overtredingen der Plakkaten, die na de synode van 1618 en 19 tegen de Arminiaansche vergaderingen waren uitgevaardigd, eene halve eeuw den geestelijken zelfs van de onderdrukte partij nog weinig verdraagzaamheid had kunnen leeren. De volgende punten dan werden door Mr. Kloek ter beantwoording voorgesteld: ‘Aengezien de Remonstranten sustineren, dat de pointen tusschen haer ende de Contraremonstranten in questie, noopende de Predestinatie ende aenkleven van dien, niet noodzaekelijk en zijn om dus of zoo gelooft te worden: nochte dat men daeromme behoort, of mach van den anderen te scheijden, ofte gescheiden te blijven: maer ter contrarie, dat men behoort en moet den een den ander in zijn gevoelen dulden en dragen, en op dien voet de eenigheit en vrede der Kercke bevorderen, | |
[pagina 15]
| |
zoo is de Vrage: Of een Remonstrants-gezindt Christen met een goedt gemoedt de Vergaedering der Remonstranten niet zoude moogen verlaeten ende ter Predicatie gaen bij de Contraremonstranten uit inzicht van zijn eigen particulier interest en voordeel, gehouden zijnde, nae zijn opinie, van 't nature en van Godes weegen op 't hoogste zich en de zijne voor te staen ende te bezorgen? Soo neen; of dan sulx niet zoude moogen geschieden met intentie ende op hoope van daerdoor gelegentheit te vinden om allenxkens de wech te baenen tot onderlinge vereeniginge, considererende hoe veele d'Apostelen zelve gedaen en toegegeven hebben vreden- en eenigheitshalven. Cap. XV van de Handelinge der Apostelen. Ende eindelijk, indien iemant zoodaenige vereeniginge buiten hoope mochte schijnen, of het dan niet zoude moogen geschieden met meininge omme de gemeinte der Remonstranten zelve daerdoor in tijden en wijlen voordeelig te zijn, ende de goede saeke te beschutten voor vordere onderdrukkinge, ende, waer 't moogelijk te handhaeven? gemerkt de constitutie der tijden.’ Al deze casuistische vragen worden, zooals trouwens van iederen predikant te verwachten was, zoo ontkennend mogelijk beantwoord. Vooreerst, wordt uit de schriften van Episcopius en andere Remonstranten aangetoond, dat de bekende vijf punten wel degelijk door hen steeds als van groot gewigt zijn beschouwd. ‘Maer de Remonstranten hebben de onderlinge verdraegzaamheid over die punten toch aangeboden?’Ga naar voetnoot1) Ja, doch steeds onder dit wel uitgedrukt beding: ‘Mids, dat de Contra-Remonstanten hun gevoelen niet dan soberlijck, ende met stichtingh der Gemeente | |
[pagina 16]
| |
souden voordragen, en mids dat oock de Remonstranten souden verdragen werden, gelijk zij hunne partijen wilden verdragen.’Ga naar voetnoot1) Bovendien moet men onderscheid maken tusschen de vroegere Contra-Remonstranten en die van deze dagen, dat is, tusschen degene, die dat gevoelen omtrent de Predestinatie voor desen simpelijk gelooft hebben en noch gelooven als een waerachtige en nutte Leere, en tusschen diegene, die dat gelooven niet alleen als een ware, maer ook als een nootsakelijke Leere en deselve als nootsakelijk andere willen opdringen.Ga naar voetnoot2) Dewijl er dan hier te lande nu anders geen Contra Remonstransche Kerken zijn als de zoodanige, die hare opinie voor nootsakelijk houden, en om anderen haar gevoelen op te dringen conscientiedwang hebben ingevoerd, en steets zoeken in te voeren, soo moet men sulke in sulk een gevoelen niet dulden en dragen, noch op dien voet de eenigheijt en vrede der Kercke bevorderen.’Ga naar voetnoot3) Hierna gaat hij over tot de behandeling van de vraag, waarbij hij eerst in 't algemeen zal aantoonen, dat het den Remonstranten niet geoorloofd is, hunne vergadering te verlaten, en vervolgens, dat het ook niet geoorloofd kan zijn, wegens een der drie genoemde redenen.Ga naar voetnoot4) Daarvoor beroept hij zich vooreerst op Hebr. X: 25 (laat ons onze onderlinge bijeenkomst niet nalaten), als zijnde de strekking van die vermaning evenzeer, dat men, in geval van tweespalt in de kerk, zich bij de beste partij moet voegen en bij haar blijven: ‘dus mogen de Remonstranten hunne partij niet verlaten en zich begeven tot vergaderingen, die naar hun oordeel onsuijverder en onbequaemer tot stichtinge zijn: veeleer zal hij daarin | |
[pagina 17]
| |
ontsticht worden door de godslasterlijke leer en verdraaijing der H. Schrifture, die hij daer hooren zal.’Ga naar voetnoot1) Op de bedenking, dat een Remonstrant uit die predicatien het goede zou kunnen aannemen en de rest verwerpen, diene tot antwoord, dat dit een uiterst gevaarlijk middel is: die meent te staan, zie toe, dat hij niet valle, 1 Cor. X: 12; men denke voorts aan 1 Cor. XV: 33, 2 Tim. II: 16, en aan Salomo, die met al zijn wijsheid, toch door de verzoeking niet te schuwen, gevallen is.Ga naar voetnoot2) De geschiedenis heeft dit ook reeds van verscheidene Remonstranten geleerd, die juist door die redenering verlokt, allengs vervolgers hunner vroegere broeders zijn geworden.Ga naar voetnoot3) In de tweede plaats beroept hij zich op Eph. V: 11. ‘Hebt geene gemeenschap met de onvruchtbare werken der duisternis, maar bestraft ze veel eer!’ en 3o. voert hij aan, dat men zoo handelende de kwade partij zou stijven en de goede verzwakken.Ga naar voetnoot4) Thans zal hij meer in het bijzonder op de gestelde vragen antwoorden. Vooreerst dan: Mag een Remonstrant zijne vergadering verlaten, uit insicht van eigen voordeel? Antwoord: Zoo 't ooit mag geschieden, nooit om eigen voordeel, ‘dat uit alle raedtslaghen van godsdienst precys moet uitgeslooten zijn, of sij werdt een buykdienst en bespottinge Godes.’ Men is, wel is waar, verpligt zich en de zijne op 't hoogste voor te staan; doch alleen door middelen, die behoorlijk en goddelijk zijn, steeds gedachtig aan de les des Heeren: Soeckt eerst het koningkrijcke Godes, etc. Matth. VI: 33, als 1 Tim. VI: 9, Luc. VI: 24.Ga naar voetnoot5) De tweede vraag luidt: Mag een Remonstrant dan | |
[pagina 18]
| |
zijne vergadering verlaten door de hoop op hereeniging? Maar die hoop is ijdel en men mag geen kwaad doen, opdat er goed uit kome, Rom. III: 8. Het beroep in die vraag op Hand. XV getuigt veeleer vóór de Remonstranten dan tegen hen; en de Apostelen hebben het staan naar vrede wel dier bevolen, doch niet tot elken prijs. ‘Indien 't mogelijk is,’ zegt de Apostel Paulus, Rom. XII: 8 en in dit geval is het onmogelijk, vooreerst, wegens de onverzoenlijkheid der Contraremonstranten en ten tweede, omdat het den Remonstranten niet geoorloofd is.Ga naar voetnoot1) Derde vraag: Is het dan geoorloofd met het doel, om den Remonstranten voordeelig te zijn? Maar, 't is reeds gezegd, men mag geen kwaad doen, opdat er goed af kome: en bovendien, hoe kan zulks ooit iets geven? Hoe onzeker is het, dat zulke lieden daardoor in de regering zullen komen en in staat zijn, voor hunne partij gunstige maatregelen door te drijven. Zeker echter is het, dat hun voorbeeld verderfelijk zal werken. Men spreekt ook in die vraag van de Constitutie der tijden: doch kan die ooit goed maken, hetgeen op zich zelf genomen slecht is?Ga naar voetnoot2) Een oprecht Remonstrant behoort bij deze gelegenheid te bedenken, dat zijne goede zaak, even als vroeger, door geestelijke middelen zal staande blijven, en gebeurt het intusschen dat sommigen uit wereldsche inzigten haar verlaten, deze Gode en hunne conscientie te bevelen en om hun berouw te bidden.Ga naar voetnoot3) De beste zaken hebben altijd een klein getal aanhangers en dwaas is het, de waardij van eenig goed te bepalen, naar het getal dergenen, die het zoeken. In een ‘Naerder Onderzoek’ worden vervolgens nog een paar punten behandeld en toegelicht, als: dat de Contra- | |
[pagina 19]
| |
Remonstranten aanbieden de Remonstranten met behoud van hun gevoelen ten avondmaal te ontvangen, hetgeen met de aanhaling van onderscheidene synodale besluiten weêrlegd wordt:Ga naar voetnoot1) en dat de overgang gemakkelijker zou zijn bij de Waalsche en Duitsche gemeenten, van welke bewering evenzeer het onware wordt aangetoond, daar dit eigentlijk slechts een verschil van taal is, hoewel Brandt erkent, dat er onder de predikanten dier gemeenten veel verdraagzame lieden zijn.Ga naar voetnoot2) ‘Zijnder evenwel Remonstranten die om redenen, die ze selver schamen bekent te staen, nae de groote Tempelen toe willen: wie sal of wil hen tegenhouden, indien redenen van Conscientie en Religie geen kracht genoegh en hebben? Maer laet hen wel bedenken, dat sij eigentlijk naer 't Pausdom heengaen en wat sij daer sullen vinden: en dat is niet het drijven van sommige Predikanten, maer het werk der gansche Contra-Remonstrantsche kerk. Als men de leer en het doen der Remonstranten en de leer en het doen hunner partijen wat meer nagingh, men zou niet tot afval komen.Ga naar voetnoot3) Laet ons dan, zoo besluit hij zijn betoog, dit bedenkende en ter harte nemende, ons gemoedt quijten. Laet ons niet dwaelen met de dwaelenden. Maer laet ons, ik ontleen de woorden der Remonstranten uyt de Voorreden van de Verantwoording hunner Belijdenisse, laet ons verwerpen, vlieden en ons onthouden van die Secten, daer bijnae alle dingen geoorloofd zijn, behalven te verschillen in gevoelen, daer de Broeders en mede-arbeyders malkanderen om seer geringe oorsaeken Hemel en Helle stoutelijk toewijsen. Ten is ons niet geoorlooft met desulken te leven als met broeders. Maer vooral laet ons sorge | |
[pagina 20]
| |
draegen, dat wij onse raedtslaegen en poogen niet en voegen met die luijden, die geen swaerigheydt en maeken om hen te besoedelen met het vervolghen, doodtslaen en bloedtstorten van Godtvruchtige menschen, die zij achten te doolen. Laet ons niet alleen wijken, maer vlieden soo verre wij konnen van soodaenige bloedige vergaederingen, opdat wij met deselve niet verlooren gaen. Die soodaenige luyden, ik seg niet, toe, maer niet tegen en staet, niet tegen en spreekt, en niet en bestraft, kan niet behouden worden.’ Het zal voor ieder uit dit overzigt duidelijk zijn, dat dit opstel geheel den stempel draagt van een echt partijschrift: hevig is de schrijver op de Contra-Remonstranten verbitterd, en het tafereel, dat hij van hen en hunne leer ophangt, is alles behalve liefelijk en liefderijk. En geen wonder! - Brandt had pas het Athenaeum verlaten en was dus nog geheel vervuld van de voortreffelijkheid zijner belijdenis boven die der publijke kerk, zooals hij die daar had hooren voorstellen, en van de vervolgingen, die de Remonstranten van hunne tegenpartij hadden ondergaan in hunnen strijd voor waarheid en vrijheid: doch hij had bovendien op zijne eerste standplaats als collega eenen leeraar van de publijke kerk, die, als heftig doch zeer bekwaam voorstander der Dordtsche leer, natuurlijk ook zijnen ijver aanvuurde, en van zijne zijde groote inspanning en oplettendheid noodzakelijk maakte, ten einde geen schaap van zijn kuddeken verloren te doen gaan.Ga naar voetnoot1) Nergens evenwel, en dit is een punt, dat in geschriften uit die dagen wel moet gewaardeerd worden, nergens gaat hij tot schelden over, steeds bewaart hij den bezadigden toon | |
[pagina 21]
| |
en houdt de eischen van den vorm in het oog, eigenschappen, waardoor dit pamphlet, wanneer men daarbij bedenkt, dat het door den schrijver in geenen deele voor de pers bestemd, doch door een ander buiten zijn weten was uitgegeven, zeer verre boven soortgelijke voortbrengselen zijner voorgangers en tijdgenooten uitmunt.Ga naar voetnoot1) Mr. Kloek was, hoewel mijns inziens zijne ongelukkige argumenten genoegzaam wederlegd zijn, nog niet volkomen overtuigd:Ga naar voetnoot2) hij stelde nog eenige bedenkingen op het papier, die Brandt door een tweede geschrift, dat echter niet tot ons is gekomen, Ga naar voetnoot3) omverwierp, waarvan dan eindelijk het gelukkig gevolg was, dat zijn vriend zich liet overreden en later steeds der Broederschap is getrouw gebleven.Ga naar voetnoot4) | |
[pagina 22]
| |
Doch tegen het einde van dit jaar (1657) zag een werk van Brandt het licht, dat zich meer dan genoemde brochure op de belangstelling zijner tijdgenooten mogt beroemen, en als het eerste zijner geschiedkundige schriften niet minder onze opmerkzaamheid verdient. Hij was namelijk, om, gelijk David van Hoogstraten opmerkt,Ga naar voetnoot1) niet geheel vreemdeling in zijn eigen vaderland te zijn en wat meer kennis op te doen omtrent zaken, die een gereformeerd christen behoort te weten, begonnen de voornaamste Nederlandsche Historien en andere over de Reformatie der 16e eeuw geschreven werken te lezen en eenige merkwaardige zaken daaruit aan te teekenen. Hierdoor en waarschijnlijk niet minder door het bestuderen van de geschiedkundige werken van Hooft, die hij zoozeer bewonderde, schijnt langzamerhand het plan bij hem tot rijpheid gekomen te zijn, zelf eene poging tot het beschrijven van de kerkelijke geschiedenissen van de Nederlanden, vooral ook na het tijdvak der Hervorming in het werk te stellen. Hij wendde zich, ten einde gevolg aan dit voornemen te geven, tot de Directeuren der Remonstrantsche Broederschap, om door hunne tusschenkomst toegang te verkrijgen tot vele bronnen en bescheiden, die bij verschillende leden der Broederschap berustten, en die hij tot de beschrijving van de Arminiaansche geschillen noodig had: en met hoeveel goedkeuring, belangstelling en onbekrompen aanmoediging zijn plan door deze werd opgenomen, getuigt het zeer merkwaardige besluit, dat den 16 Augustus 1657 in de Groote Vergadering der Broederschap werd voorgelezen | |
[pagina 23]
| |
en luidt, als volgt: ‘Alzoo deze Vergadering voorgekomen is, dat Ds. Gerardt Brandt verscheide stoffen tot de verhandeling van kerkelijke zaken behoorende, in deze landen voorgevallen, alreets bij malkanderen vergadert heeft; zoo is 't, dat de Directeuren raedzaem agten, dat men de voorm. Ds. Brandt versoeke, en oplegge, daerinne te willen voortgaen, om de Kerkelijke Historie van Uyttenbogaerdt Zalr. te willen continueren en te voltrekken, tot welker einde yder lidt van de Broederschap zich verbonden zal houden, om alle stoffen toe te brengen, die onder yder in 't particulier zouden mogen berusten; vertrouwende, dat het zelve tot voortplanting van de waerheidt, en wederlegging van verscheide aucteuren, voor dezen uitgegeven, uitermaten dienstigh zal zijn. En is deze resolutie in alle hare deelen bij de gansche Broederschap goedgekeurt, en opdat dit werk zijn voortgang hebben zoude, zoo heeft de Verg. Ds. Brandt op het aller serieuste verzocht, dat Z.E. het zelve ten dienste van haar wilde aennemen, met belofte van alle de tegenwoordige Broederen, Zijn E. alles toe te brengen, wat dienaengaende dienstigh en noodigh kan zijn. Daer benevens wordt goedgevonden, dat alle onkosten, dewelke van Zijn E. in 't garen van eenige stoffen daertoe mogte gedaen worden, van de Broederschap dankelijk zullen gedragen worden. Al hetwelk Ds. Brandt voorgedragen zijnde, zoo heeft Zijn E. verklaart zulks aentenemen, en daer in zich te zullen quijten naer vermogen, als zijnde in alle voorvallen genegen en bereidt, de gemeene zaken der Remonstranten, zooveel in Zijn E. is, dienst te doen.’Ga naar voetnoot1) En, zoo het uit deze reso- | |
[pagina 24]
| |
lutie blijkt, dat Brandt onder allezins gelukkige voorteekenen de taak van geschiedschrijver aanvaardde en althans op volledige medewerking van zijne ambtgenooten zou mogen rekenen, zijn eerste voortbrengsel werd door dezelfde zon van voorspoed beschenen en algemeen gunstig ontvangen. Als eerste proeve namelijk van zijnen geschiedkundigen arbeid verscheen in dit jaar, doch nog zonder den naam des auteurs, het Kort verhaal van de Reformatie en Oorlog tegen Spanje in en ontrent de Nederlanden tot den jare 1600, uyt verscheijde geloofwaardige Historien en Authentyque stukken onpartijdiglijk bijeengestelt. Het is een soort van kronijk, waarin van het jaar 1555 (de abdicatie van keizer Karel) af tot 1600 zooveel mogelijk op de dagen, waarop zij plaats hadden, de voornaamste gebeurtenissen uit dat tijdperk der geschiedenis kortelijk worden opgegeven, en dat wel de gebeurtenissen in de Nederlanden, want slechts zelden begeeft de schrijver zich over de grenzen, alleen om nu en dan het overlijden van een of ander vermaard, vooral kerkelijk persoon te vermelden. Men verwacht dus reeds, dat het boek als lectuur zeer weinig aantrekkelijkheid bezit. Op denzelfden kronijkmatigen toon zonder de minste poging tot verbinding of toelichting wordt alles verhaald, en de meest treffende of tragische voorvallen, zooals de beeldstorm, de komst van Alva, het onthoofden van Egmond en Hoorn, de moord van prins Willem, enz. zijn niet in staat eenigen gloed in den stijl te brengen. Waar nu des schrijvers individualiteit zoo bijzonder weinig op den voorgrond treedt, spreekt het wel van zelf, dat oordeelvellingen en beschouwingen geheel ontbreken, en er van partijdigheid dus bijna geen sprake | |
[pagina 25]
| |
kan zijn. Evenwel, op sommige plaatsen straalt het toch door, welke partij Brandt is toegedaan, en kan hij zijne Remonstrantsche gevoelens en voorliefde voor sommige personen, door hem, en teregt, als voor-loopers der Remonstranten beschouwd, niet geheel verbergen.Ga naar voetnoot1) Doch tegen dit alles staat weder over, en dit zij tot zijnen lof opgemerkt, dat het boekske met groote zorg en naauwkeurigheid in helderen stijl is opgesteld, terwijl steeds op den kant de bronnen, waaruit geput is, opgegeven worden en achter het werk eene lijst is geplaatst van de voornaamste bij de vervaardiging gebruikte schrijvers. Geen wonder dus, dat het door dien rijken inhoud en keurigen vorm met algemeene toejuiching werd ontvangen, te meer, dat het in een tijd verscheen, dat er juist zeer naar zulk eene publicatie werd verlangd en ook reeds anderen over de zamenstelling daarvan gedacht hadden.Ga naar voetnoot2) Zijn kleinzoon brengt een paar bewijzen bij van den bijval, dien het Kort Verhaal ondervond, en spreekt onder andere van zekeren Jacobus Schepperus, Contra-Remonstrantsch predikant te Gouda, die als een door en door bitter partijman bekend stond, doch van dit opstel het getuigenis aflegde, dat alles, wat er in voorkwam, waarheid was. Het werd reeds het volgende jaar, en later meermalen, herdruktGa naar voetnoot3) en toen door den schrijver met een soortgelijk werk vermeerderd, het Onpartijdig Chronijxken der voornaamste Ne- | |
[pagina 26]
| |
derlandsche geschiedenissen geheeten, dat op dezelfde wijs de gebeurtenissen sedert 1600 vermeldend, door Brandt tot het jaar 1658 zou zijn gebragt en door anderen, hoewel met veel minder gelukkigen uitslag, tot 1700 is voortgezet.Ga naar voetnoot1) Zoo had hij dan de eerste vruchten geoogst van den arbeid, die voortaan een der hoofdbezigheden van zijn leven zou worden. Men meene echter niet, dat Brandt van nu af meer en meer geleerde werd en zijn herderlijk ambt slechts als eene gemakkelijke, vaste kostwinning bleef aanhouden, om zich des te ongestoorder aan de studie der geschiedenis te kunnen wijden. Integendeel, - steeds bleef de zorg voor zijne gemeente de hoofdtaak zijns levens, en hoe hoog hij als prediker des Evangelies door haar geschat werd, bleek dan ook ruimschoots, toen hij den 22 Julij 1660 naar Hoorn beroepen werd. Bij die gelegenheid toch verklaarden die van Nieuwkoop in de Groote Vergadering der Broederschap (want die moest de leeraars ontslaan en het beroep goedkeuren), dat zij Brandts vertrek tot een groot nadeel zoude rekenen. Er stond namelijk te Nieuwkoop - ik wees er reeds vroeger met een enkel woord op - een zeer bekwaam predikant van de publijke kerk, doch door Brandt waren ze genoegzaam tegen ‘die aanlokselen’ beveiligd: bij zijn vertrek echter was er veel onrust en verachtering voor de Remonstrantsche gemeente te vreezen.Ga naar voetnoot2) Toch moesten zij hem afstaan: evenwel van tijd tot tijd trad hij nog eens voor zijne oude gemeente op, en altijd met grooten toeloop, zoodat Nieuwkoop nog jaren daarna aan de Broederschap de | |
[pagina 27]
| |
helft der collecte beloofde, als Brandt daar predikte.Ga naar voetnoot1) Hij vertrok dan naar Hoorn, en ook de tijd, gedurende welken hij aan die gemeente was verbonden, getuigt van zijne werkzaamheid en ijverige nasporingen op het veld der geschiedenis, vooreerst door het vermeerderen van den bronnenvoorraad. Hij gaf namelijk in 1662 eene verzameling brieven uit van verscheidene personen, die zich in de Remonstrantsche geschillen eenen naam hadden verworven;Ga naar voetnoot2) in 1663 een aanhangsel op de Historia sui temporis van Thuanus, eene verzameling plaatsen behelzende, die in dat werk niet gevonden worden en uit twee handschriften getrokken waren, waarvan het eene naar een handschrift van den beroemden geschiedschrijver zelven was afgeschreven:Ga naar voetnoot3) en in 1667 de Latijnsche brieven van zijnen schoonvader Kasper van Baerle, waarvoor hij eene opdragt plaatste aan den heer Arnout Hellemans Hooft, zoon des beroemden Drossaerts, insgelijks in het Latijn geschreven.Ga naar voetnoot4) Doch bovendien schreef hij te Hoorn twee werken, die van zijnen voort-durenden ijver getuigden, te weten, het Verhaal van de Reformatie, in 1663 in 8o en de Historie van Enkhuizen in 1666 in 4o uitgegeven. Het eerste, meermalen ge- | |
[pagina 28]
| |
houden voor een herdruk van het vroeger besprokene Kort Verhaal,Ga naar voetnoot1) doch zooals ieder, die het slechts even inziet, terstond blijken zal, een geheel nieuw opstel, behelst in tien boeken een uitvoerig en naauwkeurig verslag van Neerlands godsdiensthervorming tot het eind van het jaar 1573: daar het echter, als geheel in het eerste deel van de Historie der Reformatie overgenomen, later van zelf dus met dat werk zal beschouwd worden, acht ik hier eene nadere bespreking overbodig, terwijl het tweede, als met des schrijvers loopbaan en karakter als theoloog volstrekt in geen verband staande, evenmin daarop eenige aanspraak kan doen gelden.Ga naar voetnoot2) Maar ook de Hoornsche gemeente mogt zich niet lang in het bezit van Brandt verheugen; den 24 April 1667 toch werd hij bijna gelijktijdig met den beroemden Philippus van Limborch tot predikant bij de Remonstrantsche gemeente te Amsterdam beroepen, en met zijn vertrek derwaarts treden wij eene periode in van zijn leven, die voor ons doel de meest belangrijke moet genoemd worden. |
|