Aanhangsel
Summier overzicht van de Zuidafrikaanse letterkunde
120
In tegenstelling tot de letterkunde van Zuid-Nederland, die wel een tijdlang bijna elk contact met die van Noord-Nederland verliest maar in feite, door de eenheid van taal, er toch steeds één mee blijft, verwijdert de literatuur van Zuid-Afrika, mèt het zelfstandig worden van de taal, zich hoe langer hoe meer van de Nederlandse. Als wij in Dr. Rob Antonissens Schets van den ontwikkelingsgang der Zuidafrikaansche letterkunde kennis maken met wat men de aanvang van deze literatuur kan noemen, nl. een fragment van een journaal van Jan Antoon van Riebeeck, dan onderscheidt zich dit proza in niets van b.v. de reisjournalen van Bontekoe of Gerrit de Veer. Geleidelijk ontwikkelt zich op de basis van het 17de-eeuws Nederlands een zelfstandige taal, die vooral onder invloed van het Maleis-Portugees, tal van afwijkingen met het Nederlands gaat vertonen. Naast deze ‘spreektaal’ is er evenwel een schrijftaal, en als zodanig blijft, vooral ook door de invloed van de Statenvertaling van de bijbel, het Hoog-Hollands gelden.
Omstreeks 1875 (oprichting van Die genootskap van regte Afrikaners) begint de strijd tussen dit Hoog-Hollands en de volkstaal, door een deel van de Afrikaners minachtend ‘kombuistaal’ genoemd. Deze strijd is voor het Zuidafrikaans dubbel zwaar omdat het op twee fronten moet vechten: niet alleen tegen het Hoog-Hollands maar ook tegen het Engels. Zoals het in het manifest van Die genootskap van regte Afrikaners luidt: ‘daar is daarom drie soorte van Afrikaanders. Dit moet ons in die oog hou. Daar is Afrikaanders met Engelse harte. En daar is Afrikaanders met Hollanse harte. En dan is daar Afrikaanders met Afrikaanse harte. Die laatste noem ons Regte Afrikaanders, en die veral roep ons op om an ons kant te kom staan.’
In 1890 wordt de Zuid-Afrikaansche taalbond opgericht, met als orgaan: Die patriot, en van dit ogenblik af is het duidelijk wie het uiteindelijk winnen zal. Dan begint langzamerhand ook de letterkunde (eerst nog alleen in het Nederlands beoefend, genre Tollens, Beets, Ten Kate), een Zuidafrikaans aspect te krijgen. Na 1900 treedt er een vernieuwing op, maar eerst na 1920 kan Zuid-Afrika wijzen op een literatuur die dan wel geschreven is in een aan het Nederlands verwante taal, maar die los daarvan en volkomen zelfstandig is.
In hoofdzaak zijn er dus drie perioden in de Zuidafrikaanse letterkunde aan te wijzen:
1. De periode vóór 1900 waarin figuren als F.W. Reitz (1844-1934) en Jan Lion Cachet (1838-1912) - de laatste als ‘Neef Jan wat versies maak’ - het meest op de voorgrond treden.