Literatuur. Geschiedenis en bloemlezing. Deel 1. Aanvang tot omstreeks 1880
(1968)–H.J.M.F. Lodewick– Auteursrechtelijk beschermdNog enkele dichters88De enkele dichters die tenslotte nog om onze aandacht vragen zijn vooral belangrijk, omdat zij, de fakkel van hun voorgangers overnemend, de geestdrift voor de Vlaamse zaak verder verspreidden. Wij noemen dan in de eerste plaats Hugo Verriest (1840-1922) die, evenals Gezelle, leraar geweest is aan het Klein-Seminarie te Roeselaere; hij werd vooral bekend als redenaar. Het is zijn leerling, de jong gestorven Albrecht Rodenbach, die door zijn vurige opstandigheid de studentenkringen wist te bezielen.
Albrecht Rodenbach (1856-1880), die eerst te Roeselaere, later te Brugge studeerde, moet men in de eerste plaats zien als ‘de voorman, de echte, onbetwistbare, ook door een later geslacht als zoodanig erkend of liever uitgeroepen. Hij was de geniaal aangelegde, de klassiek gevormde, veelzijdig begaafde, de “Goethiaanse jongeling”.’ (Em. de Bom) Helaas belette zijn vroegtijdige dood (hij stierf aan longtering) hem om de beloften in zijn eerste werk gedaan, in te lossen. In de verzen die hij ons naliet is er veel dat onvoldragen is: zijn stem klinkt ons retorisch in de oren, zijn taal is brallerig. Het beste dat hij schreef is het drama Gudrun. Verder geldt voor hem wat wij ook reeds van andere dichters opmerkten: hij is van meer belang geweest voor zijn tijd dan voor het nageslacht. Albrecht Rodenbach is de figuur geweest bij wie het strijdend element van de Vlaamse Beweging het sterkst was: hij wekte zijn medestudenten op tot openlijk verzet tegen de verfransing, aan hem danken wij het strijdlied Klokke Roeland, door hem werd ‘Vliegt de Blauwvoet, storm op zee!’ tot de algemene strijdkreet. Zijn laatste gedicht was: | |
[pagina 334]
| |
Macte animoGa naar voetnoot1
Ik moet er niet van weten, van die zuidsche vrouwenzielen,
die, voelend het noodlottig leed hun longeren vernielen,
te midden het ontbladeren van de boomen kneuteren gaan
dat 't jammer is van hun en van hun lief en van de blaân.
5][regelnummer]
Zijt gij het die ik rochelen voel hier rond mijn hert, vernieling?
Zijt gij het, God verplette u, worm die mijner jeugd bezieling
verknagen moet! Het lijf wierp u mijn eigen roekeloosheid,
doch, zier om zier, bestrijde ik u den Geest, Noodlottigheid?
Gij die vandaag den hemel kuischt van vuiler dampen rotheid,
10][regelnummer]
O licht, o warmte, o levenslust, bedanke u, vurige godheid!
- Mijn zonnig land... mijn verten... mijn jong leven... kameraad
Nicht raisoniren... Weer u scherp, en eind als een soldaat!
Als laatste figuur noemen wij Pol de Mont (1857-1931), de schakel tussen de eerste en de tweede fase van de Vlaamse Beweging, respectievelijk te karakteriseren als taalstrijd en cultuurstrijd. De betekenis van Pol de Mont ligt op diverse terreinen: dichter, leraar, bezieler. Zoals zijn vriend Rodenbach wist hij op zijn beurt de bezieling op anderen over te dragen. Dit kon hij te beter doordat hij een tijdlang leraar was; een van zijn toenmalige leerlingen (Ary Delen) herinnerde zich hieromtrent het volgende:
Van alle leraren was er slechts één voor wie wij ontzag hadden: Pol de Mont. Zijn fysiek alleen reeds, - de fijne gedistingeerde kop met de elegante puntbaard, en de levendige flikkerende ogen onder de breedgerande grijze vilthoed, die zwierige gestalte in de romantische manteljas -, was van aard om ons sympathiek jegens hem te stemmen. Maar ook zijn vlammend woord maakte indruk... hij wist zijn leerlingen te boeien en als 't ware spelend leerden we van hem hoe wij onze taal met woord en pen moesten behandelen. Want indien sommigen onzer later nog in staat waren behoorlijk Nederlands te spreken en te schrijven, dan hebben zij het aan Pol de Mont te danken. (Uit een artikel in De Gids 1957: Schooljaren met Willem Elsschot) Pol de Mont was ook de man die de Nederlandse dichteres Hélène Swarth er toe wist te brengen in het Nederlands in plaats van in het Frans te schrijven. Als dichter is Pol de Mont geen krachtige figuur: hij ging een beetje mee met elke stroming, en zo zijn zijn eerste bundels in feite het frist gebleven. Vermeylen spreekt van ‘oppervlakkige lichtschittering’, en Kloos wordt door De Monts gedichten herinnerd aan de natuur zoals men die op de deksel van chocoladedozen vindt. Toch zouden wij ook Pol de Mont niet willenmissen: mede door zijn streven kwamen Noord- en Zuid-Nederland dichter bij elkaar. |
|