Literaire kunst
(1975)–H.J.M.F. Lodewick– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| ||||||||||||
Inleiding§1. KunstDe vraag wàt kunst is, is nog nimmer bevredigend beantwoord. Als men zegt: kunst is het maken van iets moois, doet men niets anders dan de moeilijkheid verplaatsen, want dan kan onmiddellijk gevraagd worden: wat is mooi? Bovendien, wat voor de een mooi is, is dit voor een ander misschien niet. Dit verschijnsel kunnen wij vooral opmerken als eigentijdse kunst beoordeeld wordt: men denke maar eens aan de experimentele dichtkunst, aan Picasso, aan Bartók. Hoewel wij ons dus niet zullen wagen aan het geven van een definitie van kunst, kunnen wij toch enkele opmerkingen dienaangaande maken. | ||||||||||||
§2.In de eerste plaats: over literatuur, muziek, schilderkunst, enz. uit vroeger eeuwen bestaat onder tot oordelen bevoegde personen weinig verschil van mening. Dit komt omdat in de loop der jaren de tijd het waardevolle van het waardeloze gescheiden heeft. Een werkelijk kunstwerk kan wel tijdelijk worden vergeten, maar op een gegeven ogenblik zal het herontdekt worden, en men zal de grootheid ervan algemeen erkennen. Een mooi voorbeeld hiervan is de grandioze Matthaeus Passion van Johann Sebastian Bach, die, na de dood van de componist (1750) volkomen vergeten, door Felix Mendelssohn-Bartholdy in 1829 herontdekt en tot klinken gebracht, algemeen als een der hoogtepunten van de muziek beschouwd wordt. | ||||||||||||
§3.Een tweede opmerking die wij kunnen maken is deze: kunst is niet het nabootsen van iets bestaands, doch het scheppen van iets nieuws, met de woorden van de hedendaagse schilder Kandinsky: ‘Kunst ist Gabe, nicht Wiedergabe’, of, als men de voorkeur geeft aan de woorden van een literair kunstenaar: ‘Art only begins where Imitation ends’ (Oscar Wilde). ‘Juist de kunstenaar schept beelden, die nooit werkelijk geweest zijn en toch meer bloed en leven bezitten dan de werkelijke menschen, die wij in ons dagelijksch leven ontmoeten; hij toont ons menschen die ons meer bekend zijn dan onze beste en meest bekende vrienden, hij geeft leven aan de verborgen werkelijkheid; hij geeft meer werkelijkheid dan de alledaagsche werkelijkheid geven kan.’ | ||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||
Dezelfde gedachte drukte Bertus Aafjes in vier woorden uit toen hij schreef: ‘Dichters liegen de waarheid.’ Zo komen wij dus tot onze derde opmerking: de kunstenaar schept een nieuwe, een hogere werkelijkheid, die ons overtuigt en ontroert, een werkelijkheid waarin wij geloven kunnen. Hiermee wordt niet bedoeld, dat b.v. het verhaalde zich in de realiteit zou hebben kunnen afspelen: ook een volkomen irreëel sprookje kan kunst zijn, als de dichter ons in die wonderlijke sfeer kan verplaatsen waardoor wij ons los voelen van het aardse bestaan: de waarheid van het kunstwerk is iets anders dan de werkelijkheid van alle dag. Of, zoals de Nederlandse dichter Jan Greshoff schreef: ‘Het interesseert ons niet, of het wààr is (bedoeld is: in aardse zin, L.) wat een kunstenaar ons over zichzelf en over de wereld vertelt. Waarheid is een hersenschim. Wij vragen van een kunstenaar alleen, dat hij ons bekoort, boeit en overtuigt. Wanneer een schilder, bijvoorbeeld, een boom knalrood schildert, dan is het van geen enkele betekenis of hij zoo een natuurwonder inderdaad aanschouwd heeft, van nog minder belang of er knalroode boomen bestaan hebben. Het gaat ons alleen maar aan of de schilder ons van de onafwendbaarheid der verschijning, van de absolute noodzakelijkheid van dat fenomeen in zijn picturale schikking weet te overtuigen; of hij erin slaagt om ons het onnatuurlijke in een bepaalde, door hem gecreëerde wereld, als volkomen natuurlijk te doen aanvaarden.’ Zó wordt kunst tot waarheid in hogere zin, zoals de Engelse dichter John Keats bedoelde toen hij schreef: ‘Beauty is truth, truth beauty.
That is all ye know, and all ye need to know.’Ga naar voetnoot*
| ||||||||||||
§4.Als wij nu toch tot een zekere omschrijving van het begrip ‘kunst’ willen komen, kunnen wij zeggen: Kunst is het scheppen van een nieuwe, een geïntensiveerde werkelijkheid, die ons overtuigt en ontroert, en die blijvende waarde bezit. Er zijn in bovenstaande omschrijving twee factoren die ons verbieden deze een definitie te noemen:
Het is niet nodig dat kunst ons behaagt: ‘De poëzie is geen zacht-oogige maagd, die, ons de hand reikend op de levensbaan, met een glimlach leert bloemen tot een tuiltje te binden, en zonder | ||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||
kleerscheuren over heggen heen te stappen, ja zelfs zich bukt en ons wijst, hoe de scherpste stekels het best kunnen dienen, om het schoeisel te hechten, dat de lange weg had losgewoeld, doch een vrouw, fier en geweldig, wier zengende adem niet van ons laat, die ons bindt aan haar blik, maar opdat wij vrij zouden zijn van de wereldzorg, die hart en hoofd in bedwelming stort, maar ook den drang en de kracht schenkt, zich weder op te richten tot reiner klaarheid dan te voren, die de hoogste vreugd en de diepste smart in den wellust van de pijn verkeert, en tot bloedens toe ons de doornen in het voorhoofd drukt, opdat er de eenige kroon der onsterfelijkheid uit ontbloeie. Geen genegenheid is ze, maar een hartstocht, geen bemoediging, maar een dronkenschap.’ | ||||||||||||
§5. Literaire kunstEr zijn vele mensen die gevoelig zijn voor het ‘schone’, mensen in wie de schone ontroering leeft; er zijn echter slechts betrekkelijk weinig mensen, die het vermogen bezitten, dit innerlijke leven op suggestieve wijze te uiten, - een vermogen overigens dat ontwikkeld moet worden: ook voor de kunstenaar geldt dat hij zich, soms in een moeizame strijd, de techniek eigen moet maken. Bij deze ‘veruiterlijking’ heeft de kunstenaar gebruik te maken van de materie. Dit ‘materiaal’ is bij elke kunst anders: de schilder maakt gebruik van kleuren, de musicus van klanken, de dichter van woorden. De taak van de literaire kunstenaar is om door de keuze en rangschikking der woorden, waarbij ritme, klankkleur, beeldspraak e.d. (dit alles komt later ter sprake) hun grote rol spelen, zijn bezieling op de lezer over te brengen. Men zou de kunstenaar de ‘zender’ kunnen noemen, de lezer is dan de ‘ontvanger’. Zowel aan zend- als aan ontvangapparaat moeten eisen gesteld worden, wil de ‘boodschap’ óverkomen. | ||||||||||||
§6. De dichterOnder dichter verstaan wij de schepper van het literaire kunstwerk, of dit nu in proza of in dichtvorm geschreven is. In de vorige paragraaf hebben wij gezegd, dat de kunstenaar bij de ‘veruiterlijking’ van wat in hem leeft, gebruik moet maken van de materie. Hoe groot zijn technisch kunnen echter ook is, bijna steeds zal deze ‘verzinnelijking’ blijven beneden het innerlijk visioen, m.a.w. de kunstenaar zal bijna nimmer tevreden zijn over zijn schepping: niet zonder reden schreef Herman de Man vaak onder zijn werk: ‘Nog Niet’. Bekend is b.v. ook de wanhopig-makende strijd die een Chopin bij elke | ||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||
compositie te leveren had: hoe de inspiratie direct in notenschrift werd vastgelegd, hoe dan een uitputtende strijd (die vaak dagen duurde) volgde om het resultaat te verbeteren, d.i. meer in overeenstemming te brengen met het innerlijke beeld, hoe dan tenslotte de componist - innerlijk ontevreden en soms wanhopig - de strijd staakte, en de compositie liet zoals zij was. | ||||||||||||
§7.Een pregnant beeld van deze wanhoop van de scheppende kunstenaar (en tevens van het zoeken naar God, van het pogen Hem te begrijpen!) geeft ook de volgende bladzijde uit Titaantjes van Nescio. Dit fragment geeft een gesprek weer tussen de schilder Bavink en de ik-figuur, door de ander Koekebakker genoemd, en men late zich niet misleiden door de raillerende toon: onder deze schertsende woorden zal de goede lezer de diepe tragiek duidelijk voelen. ‘Hoyer praat machtig mooi,’ zei Bavink. ‘Machtig mooi. Ik heb geen verantwoordelijkheidsgevoel. Ik kan me daar niet mee ophouden. Ik moet schilderen. Een lolletje is 't niet. Wat zei-di ook weer?’ ‘Wie?’ vroeg ik. ‘Die vent in dat boek, wat zei-di ook weer dat kunstenaars waren?’ ‘Gebenedijden, Bavink.’ ‘Weet je wat ik denk, Koekebakker? Dat 't dezelfde vent is, die de spoorboekjes gemaakt heeft. Daar heb ik ook nooit iets van begrepen, hoe iemand dat kon. Gebenedijden... God is overal? Of niet, Koekebakker? Dat zeggen ze toch?’ Ik knikte. De duisternis begon nu overal uit 't water te klimmen, in 't noordwesten hield de kim nog wat gelige en groenige gloed, boven onze hoofden trok 't laatste licht weg. Wolken waren er niet. | ||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||
§8.Interessant is vaak om de varianten van een bepaald gedicht met elkaar te vergelijken. Zo veranderde Herman Gorter in zijn gedicht Mei de regel waarin hij het vallen van de avond beschrijft: Maar het gekleurd gebloemt ging langzaam dood
eerst in: Maar kleuren gingen in 't gebloemte dood
en uiteindelijk in: Maar in 't gebloemte ging de kleur al dood
en iedereen zal het er over eens zijn dat elke verandering inderdaad een verbetering was. Het is in die zin dat wij de uitspraak van Jacob Geel: ‘Poëzie is arbeid’ moeten begrijpen. En men kan zich voorstellen dat, als een schrijver eindelijk tot de z.i. beste formulering gekomen is, hij er niet gaarne van zal afwijken. Van de subtiele stilist Gustave Flaubert wordt verteld, dat toen hem verzocht werd in zijn roman Madame Bovary de naam van een daarin genoemde krant door een andere te vervangen, omdat de gebruikte de naam was van een werkelijk bestaand dagblad, hij tenslotte weigerde: het ritme en de klank van de volzin zouden daardoor verstoord worden! | ||||||||||||
§9. De lezerDe opmerking dat van de velen die op de lagere school hebben leren lezen er slechts weinigen zijn die werkelijk lezen kunnen, is niet nieuw, maar ze blijft waar. Onder lezen verstaan wij: de kunst om een literair werk, hetzij proza of poëzie, in ons te herscheppen, of, met de woorden van J.P. Sartre: ‘Lezen is geleid scheppen’. Aan de hand van de dichter, geleid door zijn woorden, klanken en beelden, moet de lezer datgene wat leefde in de schepper in zijn eigen ziel doen herboren worden. De lezer mag niet passief zijn, hij moet her-scheppen: het kunstwerk, volgens het woord van Boutens, ‘wil begeerd zijn en genomen, het wil niet weggegeven zijn’. Het vermogen om kunst te genieten is wel in bijna ieder mens in kiem aanwezig, doch dit vermogen moet worden ontwikkeld, of, met de woorden van Dr. Alexis Carrel in zijn L'Homme, cet inconnu: ‘Le sens de la beauté ne se développe pas de façon spontanée. Il n'existe dans notre conscience qu'à l'état potentiel.’Ga naar voetnoot* Het is veelal juist de moderne, eigentijdse kunst die in dit opzicht de lezer, beschouwer of toehoorder de meeste moeilijkheden baart; de oorzaken hier- | ||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||
van zijn o.a.: de kunstenaar is zijn tijd vaak vooruit, èn de mensen geven zich niet de moeite binnen te dringen in wat hun vreemd lijkt. Daarbij komt nog iets: de moderne kunstenaar eist van de lezer een grotere zelfstandigheid. Het is vaak niet meer zo, dat de dichter zijn lezers aan de hand meevoert en deze alleen maar, ontvankelijk en braaf, hoeven te volgen. De situatie bij een deel van de moderne poëzie (en het proza) is: dat de dichter volstaat met het aanvoeren van de elementen en de interpretatie hiervan aan de lezers overlaat, m.a.w. de lezers bouwen als het ware zelf hun gedicht. Een noodzakelijk gevolg is: de pluri-interpretabiliteit, d.w.z. één zelfde gedicht is op meer dan een wijze te interpreteren, te duiden, te begrijpen. | ||||||||||||
§10.Dat de kunstenaar zijn tijd vaak vooruit is, dat m.a.w. de waardering eerst later volgt, zien wij bij tal van grote schilders, musici, enz. uit vroeger tijden: Rembrandt werd in zijn tijd veel minder gewaardeerd dan vaak derderangse zeventiende-eeuwers, Mozart werd door tijdgenoten een dissonantenjager genoemd, Beethovens laatste werken waren voor velen volkomen ontoegankelijk; en ook in een tijd die minder ver van ons af ligt zien wij hetzelfde: Van Gogh stierf miskend, Debussy's meesterwerk, zijn muziekdrama Pelléas et Mélisande, werd uitgefloten. Omgekeerd zien wij ook vaak dat kunstenaars, door hun tijdgenoten hoog geëerd, al heel gauw - en terecht - in het vergeetboek raakten: de populariteit van Cats bleek van vergankelijke aard; van Tollens, die door zijn tijdgenoten groter dan Petrarca werd genoemd, wiens Overwintering op Nova-Zembla in 1819 met goud bekroond werd, van deze burgerlijke dichter (burgerlijk in de slechte zin van het woord) kon de scherpzinnige criticus Conrad Busken Huet weinig beters zeggen, dan dat hij ‘de melodieën der eeuwigheid op een draaiorgel heeft gezet’. Het bovengenoemde tweede punt: dat de mensen vaak weigeren de moderne kunst een kans te geven, hiervan ziet men de voorbeelden dagelijks om zich: naar muziek van Stravinsky, Béla Bartók e.d. wordt niet geluisterd, van Picasso denkt men zich met een grapje af te maken. Zijn aangrijpend schilderij Guernica (geschilderd toen de Duitsers in de Spaanse burgeroorlog deze plaats vanuit de lucht verwoestten) vindt men afschuwelijk en belachelijk. Afschuwelijk is het, maar dit was juist wat de schilder beoogde: afschuw op te wekken voor dit gruwelijk gebeuren. Toen in de oorlogsjaren 1940-1945 enkele Duitse officieren in het atelier van Picasso te Parijs doordrongen, bleven zij voor dit schilderij staan, en een van hen zei honend-bewonderend: ‘Das haben Sie gemacht?!’ | ||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||
Pablo Picasso: Guernica
... Nein, das haben Sié gemacht... (zie § 10) waarop het vinnige en ware antwoord volgde: ‘Nein, das haben Sié gemacht!’ Se non è vero... Opgemerkt dient te worden, dat even afkeurenswaardig als de kritiekloze afwijzing, de kritiekloze aanvaarding is van alles wat zich als moderne kunst aandient. Snobisme, dat alles toejuicht wat modern lijkt en alleen maar bizar is, is evenzeer uit den boze. | ||||||||||||
§11. Doel van deze lessenIn §9 werd er op gewezen, dat het vermogen om kunst te genieten ontwikkeld moet worden. Het spreekt vanzelf dat dit bij literaire kunst in de eerste plaats gebeurt door overwogen en indringend, door keurend en kritisch lezen. Daarnaast echter kan dit gestimuleerd worden door een onderzoek naar de middelen die de literaire kunstenaar gebruikt, naar de mogelijkheden van de literaire kunst. De bedoeling van dit boekje nu is: zo scherp mogelijk omlijnde begrippen van de letterkundige termen bijbrengen, en vervolgens proberen dieper binnen te dringen in het literaire kunstwerk, immers, kennis der factoren die een kunstwerk bepalen, zijn mede van betekenis bij het genieten van kunst. | ||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||
§12.‘Vorm en inhoud zijn een’ is een waarheid die door de Tachtigers opnieuw sterk naar voren is gebracht. Wij verstaan eronder: dat het ene niet gewijzigd kan worden, zonder onherstelbaar schade toe te brengen aan het ander. Hoewel wij deze uitspraak ten volle onderschrijven, menen wij toch dat het kunstwerk van deze twee kanten uit te benaderen is: in het deel Inhoud wordt dan een verdeling gegeven van de letterkundige voortbrengselen, in het deel Vorm wordt nader ingegaan op de middelen die de taalkunstenaar bij zijn kunst ten dienste staan. Het boekje wordt besloten met een overzicht van diverse Stromingen die onze literatuur beheerst hebben. Wij krijgen dus het volgende werk-schema:
I. Inhoud
II. Vorm
III. Stromingen |