| |
Meditatie Op 't Sacrament des H. Avondmaals.
Heylige Zion! Komt loven en eeren
Uw Herder: Uw heyl, en uw leyder en Heere,
Met liederen, Psalmen en alle gesang:
Doet vry wat gy kunt met sijn Name te loven,
Sijn naam gaat dog al wat gy kund te boven:
U loflijckste lof is geen waardige danck.
Daar sie! daar komen op nieuws voor oogen,
Die sigtbare panden onsigtbaar u toogen,
Dat levend' en levendigmakende brood,
Dat eertijds de heylige hebben gegeten,
Wanneer sy met Iesu ten disse geseten,
Het avondmaal hielden een nagt voor sijn dood.
Heylige Zion uw lof zy volkomen,
Laat singen, laat springen, laat juychen de vromen,
Syon in al uw hart, al uw kragt:
| |
| |
Daar siet gy die lieve, die waardige panden,
Ten gift van die lieve die waardige handen,
Ten vrugt van die salig' en droevige nagt.
Siet gy daar wel op dese tafel verschijnen,
Dat Pascha, dat Lam dat het Oude verdwijnen,
Het Oude verdwijnen als schaduwen doet?
Het nieuwe dat doet ons het Oude versuymen,
't Waaragtige lichaam de schaduwe ruymen,
De duystere nagt voor den dag wijken moet.
Dat onse lieve, en lievende, Borge
Deed om onse siel so wel te besorgen,
Dat bootsen wy hem tot gedagtenis na:
Daar leerde hy ons om sijn liefde te toogen
Dit brood, en dien wijn boven sig te verhoogen,
Tot heylige panden van heyl en gena.
Gaat het uw sien en begrijpen, te boven,
Hier geld nog gesigt, nog begrip, maar geloven,
'T is ver boven al dat men siet en omvatt:
Gods vleesch is hier spijs, en sijn bloed kan men drincken,
Hy blijft die hy was boven breecken en schincken
Ick krijg dat ick hebb, en te vooren besat.
Neemtmen dit vleesch, het werd niet gesneden,
Ten werd niet gebroken, gedeyld in sijn leden:
Men geeft het en krijgt het geheel onverseerd:
Den eenen die krijgt het, en duysend daar neven
Dat d'eene daar krijgt het, heeft den anderen even
So groot, en genomen hem niemant verteert.
Goeden en Quaden die nemen hier spijse,
Maar Goeden en Quaden op andere wijse,
Verscheydene wijse van leven en dood:
| |
| |
Daar eetmen de dood, sie! daar eetmen het leven,
O wonder! het eene brood beyde gegeven
Brengt d'eene in vreugde, en d'ander in nood.
Werd nog het brood voor uw oogen gebroken,
Gedenckt dat Iesus nogtans ongebroken
Kan blijven geheel; end' en twijffele niet!
De sake die werd nog gekreuckt, nog gesneden,
Het teecken heeft 't snijden en breken geleden,
't Waaragtige brood dat daar neven gaat, niet.
Daar werd de spijse der Hemelsche Goden
Den reysenden menschen op aarde geboden,
De spijse der kind'ren (houd honden daar van:)
Beduydet met Isak ter offer verwesen,
Een Lam uyt de kudde ten Pascha gelesen,
De Vaders gespijst met het Hemelsche Man.
Lieflijcken Herder! waaragtige spijse!
O! Iesu wil ons u genade bewijsen,
Kom leyd ons en weyd ons, laat ons verrijsen
De son van u gunst, en wy sullen u prijsen
Dewijl wy onder de levende zijn:
Gy kund het dog alles en weten en wercken,
De sterflijcke voeden, de zwacke verstercken;
Och! breng ons, Och! breng ons in d'eeuwige perken,
Daar wy dan u gunst sonder eyndigen merken;
U gunst sonder ongunst, u heyl sonder pijn.
|
|