Uytspanningen, behelsende eenige stichtelyke liederen, en andere gedichten
(1727)–Jodocus van Lodenstein– AuteursrechtvrijToon: Als een uytgestorten balsem.I.
SIeledie geneygt tot lieven,
Altijd liever lieft dan leeft,
Seg wat u betooverd heeft;
Die wel pleegt een hayr te klieven
Door een dertel onderscheyd.
Siel! wat heeft u dus verleyd?
II.
Jesus is het doel der minnen,
Daar de naalde van ons hert
Billijck op gevestigt werd.
Is niet Jesus 't wit der sinnen.
Daar sy billijck henen gaan?
Siele, waarom blijft gy staan?
| |
[pagina 402]
| |
III.
Hebt gy 't minnen dan vergeten?
Is in 't hert die soete kragt,
Die het alles 't onderbragt,
Selfs nu t' onder? of versleten?
Is de min, als over al,
By u niet meer lief getal?
IV.
'T is dat niet mijn siel, het leven
Van uw leven is de Min,
En uw sinnelose sin
Heeft u dickwils so gedreven
Tot een wereldsch nietig ding
Of u leven daar aan hing.
V.
'T is maar, siele, dat u d' oogen
Of door blinde onwetenheid,
Of door dwaling sijn misleyd:
Of zijn van haar wit vervlogen,
Door het schielijck tusschen staan
Van een walmt, een waas, een waan.
VI.
'T is veel eer, om dat die waarheid
Die in Iesu 't goed belooft,
Van my niet en werd gelooft.
Die nogthans so vast, soo klaar leyd:
Siele, seg wat neemt gy aan,
Kunt gy op Gods eed niet staan?
VII.
Snode schepsels, herte-dieven!
Die dewijl gy sagtjes streeld
My vast van mijn Jesus steeld,
Ick wil u niet meer gelieven,
Ia niet lieven: En uw stut
Sy my slegts voor nood en nut.
| |
[pagina 403]
| |
Send, O Heer, uw Ligt van boven,
Dat de diepe onwetenheid
Van mijn duystre siele scheyd:
Send uw waarheid, send geloven,
En met een gevoeglijck woord
(Weet ik) is mijn siel bekoord.
IX.
Dan sal ja mijn siel geloven
Dat de wereld agt als Niet,
Dat sy selve niet en siet;
En dat alles agten boven
Dat sy siet, en smaackt, en voeld
Daar de wereld so om woeld.
X.
Dan sal ja mijn siele lieven
Jesum, daar dat groote goed
(Dat gy ons geloven doet)
In bewaard legt: En die dieven,
Dieven door mijn ongelooff,
Krijgen 't hert niet meer ten roof.
|
|