Uytspanningen, behelsende eenige stichtelyke liederen, en andere gedichten
(1727)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtvrij
[pagina 356]
| |
Daar leck're spijs, nog dertle wijn
De sielen overvielen.
Daar menschen ware Koon'gen sijn,
En heerschen over spijs, en wijn,
En buyck, en tong, en lusten:
Hen gevend' yder niet te veel,
Op dat het kostelijckste deel
In 's Hemels Min soud rusten.
Die 't vleesch en sijne lusten boet
En 't lichaem sonder vreese voedt,
Roep door den Sang sijn ramp niet.
't Alwetend oog siet alles door;
Maar (dampig breyn!) 't genaden-oor
En hoord door sulck een damp niet.
Hy hoord door sulcke dampen, maar
Den Singer is een Lasteraar
In sulcke suyvere ooren.
Den groven geest den dranck, en spijs
Schend, daar Gods Geest singt, maat, en wijs,
En steurt der Heyl'gen Chooren.
|
|