Uytspanningen, behelsende eenige stichtelyke liederen, en andere gedichten
(1727)–Jodocus van Lodenstein– AuteursrechtvrijWijse: Or nous rejouissons &c.I.
DEn Hemel is ons vreugd,
Den Hemel ons
| |
[pagina 307]
| |
verheugt
Met Algenoegsaamheden!
Sendt Heere wat gy wilt,
Ons hert heeft altijd stilt,
Ons ziel eeuwige vreden.
Het lang-gedreygde duyster
Van rampen komt vast aan:
De lang-genoten luyster
Van spoed wil ondergaan.
Den Hemel is het Ligt
Daar alle glansch voor swigt,
Het ligt van eeuwig wel-syn.
Hoe soud een wolck een damp
Van tijdelijken ramp,
Ons rampsalige quel zijn?
II.
Den Hemel is ons vreugd,
Den Hemel ons verheugt
Met Al-genoegsaamheden!
Sendt Heere wat gy wilt,
Ons hert heeft altijd stilt',
Ons siel eeuwige vreden.
| |
[pagina 308]
| |
Geen Vyand geeft de wonden
('t Was lijdelijcker leet)
Maar 't volck aan ons verbonden
In Waarheyd, Trouw, en Eed.
Des Hemels diere Trouw
Heeft nimmermeer berouw,
Staat op onfeilbare eeden:
Ons vyandschap in 't bloed
Van Godes Soon gevoett
Brengt ons bondige vreden.
III.
Den Hemel is ons vreugd,
Den Hemel ons verheugt
Met Algenoegsaamheden!
Sendt Heere wat gy wilt,
Ons hert heeft altijd stilt',
Ons siel eeuwige vreden.
Wy sien haar handen grijpen
Naar al ons have en goed,
En ons den armoed nijpen,
Na soo een overvloed.
Wy missen 't alles stout,
Den Hemel is ons goud,
Daar sijn ons diere schatten:
(Hier is ons voor ons nood
Genoeg belooft) dat brood
Sal niemand ons ontvatten.
IV.
Den Hemel is ons vreugd,
Den Hemel ons verheugt
Met Algenoegsaamheden!
Sendt Heere wat gy wilt,
Ons hert heeft altijd stilt',
Ons siel eeuwige vreden.
Moet onsen acker dor staan;
| |
[pagina 309]
| |
En Boomgaard aan den quijn:
Sal 't schaap niet weer ter schorr gaan,
Ontbreeckt ons most en wyn.
Den Schepper die 't gediert,
Dat door de dalen swiert,
Die most en wijn gemaackt heeft,
Is spys en medicyn,
Is koorn en most en wyn,
Voor die sijn gunst gesmaackt heeft.
V.
Den Hemel is ons vreugd,
Den Hemel ons verheugt
Met Algenoegsaamheden!
Send Heere wat gy wilt,
Ons hert heeft altijd stilt',
Ons ziel eeuwige vreden.
Al, wat wy dierbaar vinden,
Ons al gelijck ontgaat,
Ons have, goed, en vrinden,
Daar 's werelds hert op staat:
Ons Herte-maker kend
Sijn maacksel, en hy send
Genoegen in het herte;
En dus Hy magtig maakt
Dat wat ons lichaam raackt:
Ons sielen niet en smerte.
VI.
Den Hemel is ons vreugd,
Den Hemel ons verheugt
Met Algenoegsaamheden!
Send Heere wat gy wilt,
Ons hert heeft altijd stilt',
Ons siel eeuwige vreden.
Als ons de wrede krygers
Omringen, en den blick
Van half ontmenschte Tijgers
| |
[pagina 310]
| |
Ons smelten doet van schrick:
Dan sal des Heeren sorg
Ons swackheyd wissen borg
't Geloovig oog ons klaren,
En om ons als een muyr
Van ruyters, ja van vuyr,
Doen sien Hemelsche scharen.
VII.
Den Hemel is ons vreugd,
Den Hemel ons verheugt
Met Algenoegsaamheden!
Send Heere wat gy wilt,
Ons hert heeft altijd stilt',
Ons siel eeuwige vreden.
Want als de felle roeden
Van allerley' ellend,
Op onse ruggen woeden:
Den Hemel die ons kent
Kastydt ons Vaderlijck,
Om ons der sonden slijck
Af-schuwelijck te maken;
En oeffend onse deugd
Om door de Deugd, ter vreugd
En Heerlijckheyd te raken.
VIII.
Den Hemel is ons vreugd,
Den Hemel ons verheugt
Met al-genoegsaamheden!
Send Heere wat gy wilt,
Ons hert heeft altijd stilt',
Ons siel eeuwige vreden.
Want als ons smerten hoog-gaan
En grote maten vult,
Dan oock ons deugden boog-staan,
In onvermoeyd geduld.
Den Hemel sal de maat
| |
[pagina 311]
| |
Van heerlijckheyd en staat
Na moeyte en deugt gelijcken;
Soo sal der menschen haat
Ons heerlijcken door smaat;
Ver-armend ons verrijcken.
IX.
Den Hemelis ons vreugd,
Den Hemel ons verheugt
Met Al-genoegsaamheden!
Sendt Heere wat gy wilt,
Ons hert heeft altijd stilt',
Ons siel eeuwige vreden.
Want als de Heylige Bladen,
Het Heylig Brood en Wyn,
En die ons heylsaam raden
Ons all ontnomen zijn:
Dan sal het Eeuwig Woord
Gerugteloos gehoort
Ons Leeraar zijn, en hoeden:
En 't Hemelsch Vleesch en Bloed
Sal (sonder Brood) ons goed
Ter Spijse zijn, en voeden.
X.
Den Hemel is ons vreugd,
Den Hemel ons verheugt
Met Al-genoegsaamheden!
Sendt Heere wat gy wilt,
Ons hert heeft altijd stilt',
Ons siel eeuwige vreden.
Als Zyons juychend singen,
Als Zyons Bede-sugt,
Als Zyons Gadering, en
Als Zyon selve vlugt;
Dan sal der Eng'len sang,
Des Hemels Troost, ons bang
Gemoed tot vreugde wecken;
| |
[pagina 312]
| |
Den Hemel in een feest
Vergad'ren met ons geest,
En 't Lam ten Tempel strecken.
XI.
Den Hemel is ons vreugd,
Den Hemel ons verheugt
Met Algenoegsaamheden!
Sendt Heere wat gy wilt,
Ons hert heeft altijd stilt',
Ons siel eeuwige vreden.
Ia rooft de rasernye
Ons leven in die nood,
Dat is ons laaste ly'en,
En aller rampen dood.
Den Vader dan ons rust: Den Soon is onse lust:
(Den Hemel onsen toegang)
Den Geest met ons gemeen:
(O Heyl'ge Dry-in-Een!)
Der Eng'len Choor ons toe-sang.
XII.
O Heyl'ge Dry-in-Een!
Ah dat ons eens verscheen
U Al vernoegend' Aansigt!
En dat ons oog by Son
Verheerlijckt aan-sien kon
Dat wy nu sien by Maan-ligt!
Dit is ons aller bede
Dog maackt uw wil geen yl,
Nog sijn wy wel te vreden,
En singen onderwijl,
Den Hemel is ons vreugd,
Den Hemel ons verheugt
Met Al-genoegsaamheden!
Sendt Heere wat gy wilt,
Ons hert heeft in u stilt',
Ons Siel eeuwige vreden.
29 in Loumaand 1665. |
|