Uytspanningen, behelsende eenige stichtelyke liederen, en andere gedichten
(1727)–Jodocus van Lodenstein– AuteursrechtvrijTe singen als, Hertknagend &c. p. 30.I.
DE lage Son, mijn Vriend, ontreckt my bloem
En loof ter kransen; weygerd my den roem
Van 't waardig hooft te cieren met het spruy-
tend' kruyd:
II.
Dies Hy N.N. Die alles boud, en cierd,
En draagt, en 't hert in breydel houd, en vierd,
Maack 't heylig breyn van ongemene glans
En krans.
III.
Een krans; daar op wel diep geschreven staan,
De jaren die thans zijn voor-by gegaan,
Die on-herroep'lijck ylden en geswind;
Als wind:
IV.
Gesneden zijn met d'onweerhoub're griff,
| |
[pagina 294]
| |
De woorden welckers ongesielde riff
Gehoord is, en wiens keest vrugtloos, so't scheen,
Verdween:
V.
Geprentet zijn de schricken van dien dag,
Wanneer den Regter met een streng gesag
Sal reek'ning eyschen van ons doen en tijd
Verslijt:
VI.
Gemaald zyn, en na 't leven afgebeeld
Die eyndelose Saliche'en, en Weeld
Die 't honck'rend herte hier soekt met alle list
Maar mist:
VII.
Geschildert staat, en levendig vertoond
't Oneyndig jammer dat daar onder woond,
Daar 't grootst getal der menschen boetloos sugt,
En dugt:
VIII.
Getekend hangt dien Godt-Mensch welckers bloed,
En traan, en wond, daar schrijft en roept sijn gloed
Van Liefd'; tot hem het hert (dat aamloos hygt)
Ontsijgt.
IX.
De telgen sy elck onverjaarde deugd;
't Verciersel yver; d'omloop ware vreugd;
Den Grond dien wijsen Raad die Gods woord heeft,
En geeft.
X.
Alwijse Godt! Die self de naam van Raad
Bemind, en red der Radelosen staat:
Gedugte God! geeft N.N. altijd Raad
En daad.
|
|