Uytspanningen, behelsende eenige stichtelyke liederen, en andere gedichten
(1727)–Jodocus van Lodenstein– AuteursrechtvrijTe singen, De tyd is hier, &c. siet boven p.48.I.
't ZYn vier-en veertig Iaren van u leven
Verstreken, Suster, dat my schielijck dit
| |
[pagina 292]
| |
In-valt (dewijl ick om u peynsend sit)
Om u dat tot geboorts-vermaan te geven:
Ik oog (misschien ick tref) een stigtlijck wit.
II.
Mijn Suster; als in d'oegstGa naar voetnoota het vierde sevend
Son ligt ons kim verloste van de nagt,
En 't heugelijcke ligt aan d'eerde bragt,
Braackt gy ten duyster uyt, en toond' u levend,
Aan die u soo veel maanden had verwagt.
III.
Als't vierde sevend' Oegst-ligtGa naar voetnootb door quam breken,
Bragt my ook 's Hemels Wijsheyd, (hoe onsterck,
Hoe onervaren in dien dienst) aan 't werck.
Dus deed de selve Son-hoogt 't hooft op-steken
U in dees eeuw, en my in Christi Kerck.
IV.
Hoe weynig wist gy wat een mensch betekend,
Doe gy een mensch geboren wierd! byna
Soo weynig wist mijn siele, tot haar scha,
Wat (in des Hemels wis-kunst regt gerekend)
Een Leeraar zy, die kondigt Gods gena.
V.
Gy zijt door 's Hemels Al-bestuyr in 't leven
Gebragt, op voorwaard van des Hemels Eer.
Ick in den Dienst. Van beyden wagt ons Heer
Dat wy aan Hem gewillig overgeven
Ons leven, Dienst, ons selven t'sijner eer.
VI.
Dees dag vermaand ons beyden 't heylig oog-wit,
Van die ons schiep, en riep, te treffen in
Ons heel aan Hem op t'offren; als 't gesin
Van 't heylig volck, en 't Engeldom om hoog dit,
En saliglijck, betragt eeuw uyt eeuw in.
| |
[pagina 293]
| |
VII.
Niet ons ten goede, maar voor Hem te leeven:
Niet onsen wil, maar sijn gebod te doen:
Sijn wys beleyd in segen en in roe'n
Te prijsen: Hem van ons Heyl d'eer te geeven:
En op sijn magt te wagten, in ons doen.
VIII.
Soo vinden wy den Hemel hier op Eerden;
Soo vangen wy den loop van 't nieuwe jaar
Tot 's Hemels dienst weer aan; en, met de schaar
Die eerd' en Hemel schatten na haar weerde,
Beginnen wy het eeuwig Vreugde-jaar.
|