Uytspanningen, behelsende eenige stichtelyke liederen, en andere gedichten
(1727)–Jodocus van Lodenstein– AuteursrechtvrijTe singen als: Petit Bordeaux, siet boven 181.I.
N.N. Als den Bruyd'gom in den
Nare nacht sijn Lieve Bruyd
| |
[pagina 283]
| |
Met vernoeging dagt te vinden
In haar kamer of daar uyt;
Was sy juyst in dons gesegen,
En derhalven, wat Hy sprak,
Seyd sy maar: Ik ben gelegen
Vergt my nu geen ongemak.
II.
Lieve! seyd hy, d' ongenugten
Die ick lijd', zijn maar om u.
Sal ick om uw Heyl versugten?
En gy blijven even schuw!
Laat gy in den wind my leggen?
In den regen, in den plas!
Niet en wist s'er op te seggen,
Dan, 't en comt my niet te pas.
III.
Als des werelds Eeuwig Leven,
Na soo veeler eeuwen wensch,
Sig ter aarden had begeven,
Om het leven van den Mensch:
En sijn Volck sijn Heyl quam bieden
Daar hy om gekomen was:
Was het antwoord van de lieden:
Heer! 't en komt ons niet te pas.
IV.
Soo mijn Meester! soo mijn Heere,
(Die selfs aard en Hemel schiep)
Smaad van af-slag kreeg voor eere,
Als hy 's menschen Heyl beliep:
Is het vreemd, dat sijn geringe
Dienaar, enckelstof en asch,
Antwoord op sijn vraag ontfinge!
Vriend! het komt my niet te pas.
V.
Licht is dit den Knegt te dulden
Die met lijden heeft gedaan;
| |
[pagina 284]
| |
Maar hem smert, dat uwe schulden
In des Hemels reeck'ning staan.
En de Meester na 't verlopen
Van uw Levens-uyre-glas,
Op uw roepen Doet ons open!
Seggen mogt, 't Komt niet te pas.
|
|