Uytspanningen, behelsende eenige stichtelyke liederen, en andere gedichten
(1727)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtvrij
[pagina 265]
| |
Stemme: Ps. CIII.I.
DUs steken wy van 't vaste land, O Vader!
O Woord! O Geest! O een'ge Goedheyds Ader!
Och! waren onse trage herten vlott!
Om u te roemen, als wy lijff en leven
De wanckelbare baren overgeven
Op uw gena, Drie-eenig Magtig Godt.
II.
Op uw gena wy op de diepte drijven,
En dencken, Vader, doet op ons beklijven
De diepte van uw Goedertierenheyd!
En kaatsen ons de baren op en neder!
Ons ancker in den voorhang doet ons teder
Gemoed vast staan, in uw schoot neer geleyd.
III.
De winden die storm-driftig op ons druyschen
Ons dencken doen, en sugten om het ruyschenGa naar margenoot+
Van Horeb, en geluyd van 't Pinxter-feest:
Dies in haar sugten, sugten wy daar onder)
En sugtend singen: Vader! send ons 't Wonder
Van Pinxster in het senden van uw Geest!
IV.
Nog diepe diept', nog stercke wind, nog baren
En sullen met haar schricken ons vervaren;
Ons lot is sonder vrees te sijn in nood
Want siet, het is ons Vader die de winden
In handen heeft; en als Hy ons ontbinden
Wil, valt ons ziel in sijn heylsame schoot.
| |
[pagina 266]
| |
V.
Heft sig het water? 't heft ons meed', en Vader
Het brengt ons zielen tot uw Hoogheyd nader:
Hoe dieper nat, hoe verder van de grond.
Oh! dat ons ziel maar verr' genoeg van d'eerde
Geheven wierd, en ster-oogde op die weerde
Van't Goed, wiens plaats is boven 't sigtbaar Rond.
VI.
Nu sullen onderwijl ons baar' en winden
Uw diere Goedigheyd doen ondervinden,
En met hun swalpen, en hun fel gedruysch
Ons dragen waar wy willen: (want sy moeten
U, Vader, dien wy nu Gods-dienstig groeten
Ten dienste staan) en ons weer brengen t'huys.
VII.
Maar Vader onder dies uw vreemdelingen
Gedenkt, die hier in ballingschappen singen,
In 't midden van der wateren gedruysch:
En send de soete beeckjens der rivieren,
En laat haar wind en golven sagjes tieren,
En brengen ons, by u ons Vader t'huys.
De winden sien op Goed, op Adel, Jonck nog Schoonheyd,
Der winden Heer alleen siet in wiens hert sijn Soon leydt.
|
|