Uytspanningen, behelsende eenige stichtelyke liederen, en andere gedichten
(1727)–Jodocus van Lodenstein– AuteursrechtvrijToon: Onnosel diertje, &c. siet boven p. 117.I.
Herders. SOo soudmen hijgen schoon de Nagt,
(Getuyge van ons trouwe wagt)
Door koelt de sonne soelt versagt;
Dus sijn wy t'eynden ae'm,
Dus sijn wy t'eynden ae'm gelopen:
| |
[pagina 209]
| |
Voort voort ey! sonder rusten voort!
Voort voort ey! sonder rusten voort!
Tot dat by Bethlehem ter poort
Des nagts sijn veylig ingeslopen.
II.
U (Moeder) groeten wy beleeft.
Om dat uyt u geboren leeft,
Dien, wat op aard genaden heeft,
Soo lang den Hemel staat
Soo lang den Hemel staat sal prijsen.
M. Waar goede lieden, waar van daan?
H. Wy komen uyt het velt gegaan.
M. Wat heft gy voor een lof-sang aan?
H. Wy sullen u de waarheid wijsen.
III.
M. Wat siet gy Heerlijcks in mijn vrugt!
H. Dat is de troost van al wat dugt.
M. Een Lam, dat selfs in tranen sugt!
H. Maar alles gaat in magt,
Maar alles gaat in magt te boven:
Dus vraag niet veel, sing met ons dra!
Sing met ons op Hallelu-jah!
(Beyde.) Hallelu-jah Hallelu-jah!
Laat ons den Godt des Hemels loven.
IV.
M. Wat siet gy Heerlijcks in mijn kind!
H. Een Stercke die eer langh verwint
All ons vyanden, en verslind
Der Sonden Magt, en al
Der Sonden Magt, en al ons vreese.
B. Sing Hemelen Hallelu-jah!
Sing volcken al Hallelu-jah!
Sing al wat leeft Hallelu-jah?
Dit Kindeken sal ons genesen.
V.
M. Wat siet gy Heerlijcks in dit Lam?
| |
[pagina 210]
| |
H. Een Koninck sterck uyt Davids stam.
M. Die soo veragt ter werelt quam?
H. Sijn Vader is een Heer,
Sijn Vader is een Heer der eeren.
B. Hallelu-jah! seg Eng'len-schaar,
Sing Hallelu-jah! Hemels klaar
Hallelu-jah! sing: want voorwaar
Dees' Koninck is een Heer der Heeren.
VI.
M. Wat siet gy pragtigs in dit Wigt
Dat arm, in slegte windels ligt?
H. Een Ryckdom daar het al voor swigt:
Sijns Vaders is al 't Goud
Sijns Vaders is al 't Goud der aarde.
B. Sing Hemelen, Hallelu-jah!
Dit Kintje: want by sijn gena
Is Goud en Silver van geen waarde.
VII.
M. Waar (lieden) komt u dit van daan?
H. Den Hemel deed het ons verstaan.
M. Seyd' die hoe 't met dit Kind soud gaan?
H. Godt sprack, en d'Eng'len tuygd'
Godt sprack, en d'Eng'len tuygden van 't woord.
M. Ey! ras vertell en seg ons op!
Mijn Geesten klimmen in den top,
Mijn herte springt van vreugden op,
Nu d' eene God-spraack d'and'ren antwoort.
VIII.
H. De nagt was duyster om ons heen,
En wy ons pligt in Vee-sorg de'en,
Als ons een luyster snel bescheen,
Veel schooner dan de Zon
Veel schooner dan de Zon in't opgaan:
Verbaast wy sprongen op in schrick;
En, d'een beswijkend met een snick;
| |
[pagina 211]
| |
Siet d'ander in een ogenblick
Den held'ren Hemel heerlijck opstaan.
IX.
Strax hoorden wy ten Hemel uyt,
Een Hemels bode, een bly geluyt,
Een stemme die ons 't hey beduyd,
En vriendelijck verbood
En vriendelijck verbood te schricken:
Want riep hy; siet de tyd is nu!
(O menschen in uw sonde schuw)
Den Hemel maackt sig op, om u
En gansch de wereld te verquicken.
X.
Want heden u de Godheyd deelt
Der Offerhanden Tegen-beeld,
Daar Koning en Propheet van queelt,
Daar d'eynden van de werld
Daar d'eynden van de werld op wagten.
Gaat haastig heen na Davids Stad,
En soeckt dien onwaardeerb'ren schat,
In slegte lompjes opgevat;
En leert in Hem 't onsigtbaar agten.
XI.
Doen meenden wy het was gedaan,
En stelden ons om heen te gaan;
Maar doe ving eerst den Lof-sang aan,
Van duysend Geesten die
Van duysend Geesten die God eerden;
En juychten: Eer sy Godt, die goed
Den armen mensch den vrede soet
Bestellend' sijn behagen doet,
En ons uws kinds geheym'nis leerden.
XII.
M. Dat was den weergalm van den Groet,
Daar Gabriel mijn stil gemoet
Eens meed beroerden/ en het doet
| |
[pagina 212]
| |
My aan sijn dierbaar woord
My aan sijn dierbaar woord gedencken:
Uw vrugt, ô Maget, is uw kroon
(Seyd hy) en uw Soon Godes Soon,
Den Hemel sal hem Davids throon
En heerschappy voor eeuwig schencken.
XIII.
Nu sie ick d' eene God-spraack slaat
Accoord op d' ander, en de maat
Die waarheyd is, die eeuwig staat:
Paar met my op dien maat
Paar met my op dien maat uw kelen.
B. Loff sy den Hemel wyd en breed
Die d'armen mensch den soeten vreed
Bestellen, sijn behagen deed!
En leerd ons Hallelu-jah! quelen.
XIV.
M. Nu merck ick dat de waarheyd daagt,
Daar van den Siender lang gewaagt
Heeft. Dat een ongeraackte Maagt
Beswangerd soud een kint
Beswangerd soud een kintje baren.
B. Loff sy den Hemel wyd en breed
Die d'armen mensch den soeten vreed
Na sijn behagen spruyten deed!
Sing' ons stemm' en speel' ons snaren.
XV.
Dat Jesses Soon ten throon geraackt;
Dat stercker magt ons banden slaackt;
Dat David voor sijn kudde waackt;
Dat d' eeuwe weer van goud
Dat d' eeuwe weer een goude eeuw is;
(Loff sy den Hemel wyd en breed
Die d' armen mensch den saal'ge vreed
Na sijn behagen spruyten deed!)
Dat nu ons Heyland Judas Leeuw is;
| |
[pagina 213]
| |
XVI.
Dat Godt in menschen-liefde blaackt;
Dat Lam en wolf ten vreede raackt;
Is in dit kintje waar gemaackt:
Wie sal dit diep geheym
Wie sal dit diep geheym beseffen?
(Loff sy den Hemel wyd en breed,
Die d' armen mensch den saal'gen vreed
Na syn behagen spruyten deed!)
En wie sijn loff na waarde treffen?
|
|