Uytspanningen, behelsende eenige stichtelyke liederen, en andere gedichten
(1727)–Jodocus van Lodenstein– AuteursrechtvrijStemme: Syons playsants.I.
SIet daar is 't Licht! Daar is nu 't licht!
Daar berst het licht door Mosis Duyster-heden:
En heylsaam licht Hem van 't gesicht
Het deksel dat zijn aan-
| |
[pagina 206]
| |
gesicht bekled'.
Die held're Son,
Daar 't al van singt en waagt,
Ons nu in't ooste daagt.
O! suyv're bron!
Waar sal ick uw spring vinden?
Die eer de wereld hing
In's Hemels glans, in s'Hemels ring,
Was, dien den Hemel minde,
Was's Hemels eeuwig Lieveling.
Hallelu-jah! Hallelu-jah!
II.
Sluyt uw gesigt, Sluyt uw gesigt,
Sluyt uw gesigt, uw duyst're vleeschen-oogen:
Dat kleyne wigt, Dat arme wigt
Eyscht hoger ligt om sijn geheym te toogen.
Een Hemelsch straal
Der Godheyd eeuwig klaar,
Legt in die windels daar.
En opfgeen praal,
Geen pragt van Konings-hoven,
Schijnt in sijn Nedrigheyd:
Daar legt, daar legt nogtans, daar ligt
(En wie soud dat geloven?)
Daar ligt des Hemels Heerlijckheyd!
Hallelu-jah! Hallelu-jah!
| |
[pagina 207]
| |
De werelt dagt, De werelt dagt
Dat kind veragt Sy buytens 's huys gestoten;
Dit is een spuyt // Een nedrig kruyd,
Een wortel uyt een dorre grond gesproten.
Daar lag Hy heen,
Van niet een mensch ge-eert,
Van niet een mensch ge-eert,
Had God niet self
Ten Hemel uytgesproken,
En d'arme mensch geleert,
Dat dat veragte wigt, nu om
Den mensch soo laag gedoocken,
Was 's Hemels weerdig eygendom.
Hallelu-jah! Hallelu-jah!
IV.
Hier siet men pragt, Hier siet men pragt
Van peerlen-dragt Nog goud nog silver blincken;
Geen blijde geur, Geen blijde geur
Van kleur op kleur Men rijsen siet en sincken.
Een slegten doeck,
Een nodig lijf-cieraad,
De teere leedjes vaat:
Ey! soeck, ey! soeck
Voor 't oog geen rijcker krame!
Want in onsigtb'ren staat,
Legt sonder pragt, Van kled'ren dragt,
Des Hemels erfgename.
Des Hemels eenig erfgenaam.
Hallelu-jah! Hallelu-jah!
V.
Nu vreugd op vreugd // Nu vreugd op vreugd,
Bedrijft verheugt! die nog in tranen baden.
Des Hemels Eer // Des Hemels Eer
Komt tot ons neer Te wijsen 's Hemels paden.
Wat hoger Goed
| |
[pagina 208]
| |
Bedied die Nedrigheyd?
Looft ons die Nedrigheyd?
Schept hogen moet!
Nu Nedrigheyd komt banen
Den weg die opwaards leyd.
Bedrijft geneugt // Bedrijft geneugt!
Dit kindje wast u tranen.
Dit kindje wast u tranen af.
Hallelu-jah! Hallelu-jah!
VI.
Kom Iesu daal, Kom Iesu daal!
Een ligten straal van Hemelsche Heerlijckheden
Uyt enckel mededogen sent,
In desen ellend, Der Herten-duysterheden.
Sijn sy soo goed
Niet als die Kribbe-kluys?
Maackt gy die tot uw huys!
Komt ons des Nagts
Oock uyt den Hemel leeren,
En met uw Moeder kuys
Uw dierbaar Woord // Uw Heylsaam Woord
Tot Siele-spijse keeren:
Soo singt ons hert in haar accoord.
Hallelu-jah! Hallelu-jah!
|
|