Uytspanningen, behelsende eenige stichtelyke liederen, en andere gedichten
(1727)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtvrij
[pagina 190]
| |
Esai. 27: 2. Singt van den selven by beurte.
| |
[pagina 191]
| |
Mar. Symon! Symon! hoort gy niet!
Petr. 't Sijn de Vrouwen, daar is yet:
Mar. Symon! Symon! sijt gy dood?
Petr. Sus! sus! vreest gy voor geen nood?
Mar. Daar is geen rede meer van vreesen;
'K vrees niet weer.
II.
P. Vrouw! hoe droomje? slaapt gy nog?
M. O Symon! 't is geen slaap bedrog.
P. Sijn de hersens
(Door veel persens
Van den druck) berooft?
M. Neen, Neen P. Heeft s' een spoock ontstelt?
M. 'T en is geen Nagt-spoock dat ons quelt;
P. Onderregt ons, Dan, en segt ons,
Wat breeckt gy ons 't hooft!
M. 't Was nog nagt, En ick dagt
'k Wil my spoe'n ten grave.
P. Ydelheyd! Onbescheyd
Wou den doden laven.
M. 'k Woud mijn Heere salven gaan.
P. Ioseph had dat al gedaan.
M. Tonen woud ick 't lievend hert.
| |
[pagina 192]
| |
P. Liefde licht ontschuldigt werd,
En stelt in so een poos // Het herte vrese-loos.
III.
M. 't Brandend hert voerd' oog en lijff
Geswind ten graav' beyd even stijff:
't Graff was open, en wy lopen
Ylings herwaarts aan,
Want ons' Heer en was daar niet.
P. Maria, segt gy dat? en siet
Blijv' ick staande Dralen, aan de
Plaats van 't graff te gaan?
Dats een draff, Tot het graff,
'k Sal na niemant wachten.
M. En Cepha Dat's u na
Liefde maackt my krachten.
Simon! wel wat dunckt u nu?
P. Wel Maria! wat dunckt u?
M. Symon hy is opgestaan.
P. Maar Mary! wat komt u aan?
M. Den Hemel, Petre, self heeft my dit kond gedaan.
IV.
D' Englen van boven aff,
Die spraken uyt het ledig graff;
Ey! Ey! steent niet, Vrouwen weent niet,
D' Heer is opgestaan.
Petre schrick niet, Ia Hy, Hy,
Hy selve stond daar aan mijn sy.
Dees' mijn oogen Onbedrogen
Sagen hem daar staan.
P. Seg Mary, Hoe wist gy
Dat het Uwen Heer was?
M. Seg hoe gy Wist dat Hy
By u op het Meer was?
P. Hy seyd self; Ick ben 't, ick ben 't.
M. Een woord maackt' Hem my bekent.
P. Hoe kend' gy so haast sijn taal?
| |
[pagina 193]
| |
M. Denckt den wenck in 's Priesters saal.
Maria! seyd sijn mond, en 't hert verstond den grond.
V.
P. Daar 's nu 't eynd van al den hoon!
M. Daar 's nu voor 't kruys een Konings Kroon!
En ons klagen, Droeve dagen
All' gaan glijden heen.
P. Daar 's nu waar dat seldsaam woord
(Van ons soo agteloos gehoord)
Stapt mijn spoor na, 'K ga u voor; na
't Land van Galileen.
M. Segget dra Cleopa!
Daar begind uw reyen;
P. Segget dra Cajapha!
Daar begint uw schreyen.
M. Vromen: Daar 's uw Rots en al!
P. Bosen: Daar 's uw Rots ten val!
Die met hem den adem geeft,
Die met hem weer rijst en leeft,
Leeft en sterft t'sijnen dienst, die voor u sterft en leeft.
Grasmaand 1658. |
|