Uytspanningen, behelsende eenige stichtelyke liederen, en andere gedichten
(1727)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtvrij
[pagina 189]
| |
In d'Eenheyd kan ick niet: maar bid het aan;
En leer Vader hert en knyen buygen,
Och Woord en Geest mijn dienstig hert betuygen.
Den Vader smeeck ick om Gena en Heyl,
En dat hy om den Soon sijn Geest my deyl':
Dus 't wonderend gemoed in liefd' ontsteecken,
Leert my tot Godt, door Godt, om Godt te smeecken.
Maar Drie in 't onbegrepe ondeylbaar Een
Te vinden, kan my 't troostelijck Gemeen
Van Godt, en heyl'ge Godt-verlichten toonen:
In wien de Drieheyt als in sig wil wonen.
O! On-onbindelijcke Graty-band!
O! On-bedenckelijcke Hemel-stand!
O! On-uytputtelijcken bron van 't leven!
Die on-ophoudelijck sal water geven.
Den waren Godt beschoor my 't eeuwig Goed;
Den waren Godt my vrijde met sijn bloed;
Den waren Godt mijn sterckt' is als mijn smert // wast;
En op drie grond-vesten staat mijn hert // vast.
Drie-eenig Godt! laat dat drie zeelen sijn,
Waar door uw Hert gebonden aan het Mijnn'
Mijn Hert na sig sleept, en het my doet derven,
Ia doet met u, voor u, en in u sterven.
17 Hoymaand 1659. |
|