Uytspanningen, behelsende eenige stichtelyke liederen, en andere gedichten
(1727)–Jodocus van Lodenstein– AuteursrechtvrijStem: Geswinde Bode van de Min.I.
Bernhardus.
O Siel! door d'onrust van Gods soon
In de soete rust,
Sal nu in u nog op den throon
Staan uw vuyle lust?
Kent uw lot! Van om hoog
Komt uw Godt,
| |
[pagina 169]
| |
Met het oog Op u,
Doe gy gingt af-kerig, schuw:
Siet Hy laat sijn rust, En sijn Hemels lust,
Eeuwig Hemels Soon
Om in u die lust te doo'n.
II.
Rob. Soo lang wy sijn in 't lichaam hier
Sijn de lusten soet:
B. Gelijck 't geknetter van het vier
In een doornen-gloed.
R. Dat geeft ligt En een glans;
B. Met een schigt Is het Thans Geblust,
En een vuyle smoock voor lust.
R. Soo een rasch verdriet // Volgt de lusten niet:
B. Veler jaren blick
Is by 't eeuwig maar een snick.
III.
R. Nochtans vermaackt sig 't lichaam dan;
B. 't Is het vuyle vleesch.
R. Altoos het sig vernoegen kan,
B. Maar in stage vrees
Dat dien top, Van vermaack
't Grondig sop Van de wraack Besuyr.
R. Dat en denck ick niet. B. Het stuyr
Van het Heylig gebied
En slaapt daarom niet.
R. Gods genade staackt:
B. Tot het dies te feller raackt.
IV.
R. Hoe heerlijck is het pragtig stoff
| |
[pagina 170]
| |
Boven het gemeen!
B. Dog 't is geen dragt van 's Hemels hoff,
Maer van hier beneen.
R. Ah! hoe sagt Ist en soet!
B. Ia de pragt Sagtjes voed, En blijd,
Maar en wapent niet ten strijd
In soo grooten gevaar.
R. 't Is oock net en klaar?
B. Wee! dat netjes blinckt,
Als de ziel van gruwlen stinckt!
V.
R. Dewijl ick hier mijn lichaam draag,
Eyscht het spijs, en dranck;
B. De spijs verquickt, maar lust maackt traag
En het lichaam kranck.
Sout en brood, Was vol op,
Voor ons nood, Had den top Van Liefd
Ons niet minlijcker gerieft.
R. So gebruyck ick die gunst:
B. Gy verderft die door kunst,
Dat uw lichaam voed
Nu uw lusten leven doet.
VI.
R. Mijn jong hert wil niet in dien prang,
't Voeld een soeter band:
B. Een band die u een slaafschen dwang
Legt om hert en hand:
Arm Jong Hert, Dat in 't vier
Hangt verwert! R. Maar in 't vier Van lust:
B. Lust die steurd uw rust, en lust,
En uw ziel, misleyd Van haar suyverheyd,
Diere suyverheyd!
Die 't jong hert voor God geleyd.
VII.
Iong hert! ey spaar uw reynen sin
Voor Godes lieven Soon,
| |
[pagina 171]
| |
Die door het vier van suyv're min
Liet sijnen hogen Throon,
R. (Godes soon? B. Oh ja dog
R. Sijnen Throon? B. 'k Seg het nog) Om u
Die nog gaat afkeerig schuw.
R. Maar dat schoon! maar dien val!
B. Hy is schoonst boven al.
R. Maar de lust nog leeft.
B. Hy de magt tot doding geeft.
VIII.
R. My dunckt ick voel een ander vuer
In mijn aders leeft.
B. Ah! dat Hy daal, en die brand stuer
Diese stigt en geeft!
Soeckt gy baat? R. Oh! wat raad!
B. Tot hem gaat. R. 't Is te laat Te gaan,
Die soo lang heb still gestaan.
B. Is 't u ernst, 't is niet te laat,
R. 't Is te vast een quaad.
B. Hy heeft magt genoeg.
R. Voor die tijd'lijck soeckt en vroeg.
IX.
B. Staat gy maar op en toond u sterck.
R. In my is geen magt.
B. In God werd magtig, op sijn werck
Onbekommert wagt.
R. Ick en kan 't Valt te bang.
B. Vang maar an Niet te lang En staat,
Met den Hemel u beraad.
R. Sonder hulp ist niet te doen.
B. Menig Legioen
Van Gods dierbaar volck
Sal uw schaduw sijn en wolck.
X.
Met voorgang, met gebed en raad.
R. 't Is maar menschen-magt.
| |
[pagina 172]
| |
B. Het Hemelsch heyr u ten dienst staat.
R. 'T is maar Schepsels kragt.
B. Schepsels maar In uw oog,
Dat is waar, Maar om hoog Bewerckt,
En met gunst, en magt gesterckt.
R. 'k Ben geen strijd gewoon:
B. Maar Gods wijsen Soon
Is uw Hooft ge-eert,
Die uw vingren strijden leerd.
XI.
R. En of ick eens dien slag verloor?
B. Leg af al uw sorg.
R. Waarom? B. Die eens dit Hooft verkoor
Had oyt vasten borg.
R. 'k Vrees een wond, B. 't Is geen noot,
Dit verbond In de Dood Verwint.
R. In de Dood die 't al verslind,
All vernield all verderft?
B. Als het lichaam sterft
Sterft het lusten meed,
En de siel krijgt eeuwig vreed.
XII.
R. My dunckt mijn lust my vrede geeft
Als ick die wat boet.
B. Dat 's soo: maar sy door uw vlugt leeft,
En krijgt nieuwe moed:
Sy verwint, En gy valt,
Sy versint, En gy malt, Helaas!
En werd sonder slag haar aas.
R. Wel wat raad? B. Blijf maar staan
En hy sal vergaan.
R. 't Strijden valt te swaar.
B. Sonder strijd geen kroon hier naar.
XIII.
R. Nu trecken my uw reden soet
In Gods slaverny.
| |
[pagina 173]
| |
B. O! vrygekogte voor Gods bloed!
Nu werd gy eerst vry.
Christi Bruyd! Godes kind!
R. Was ick uyt d' Aarde blind Geruckt!
B. U des Hemels erf geluckt:
Godt uw Vader goed!
R. Oh! mijn Vader, doet
Dat ick dat geloov
Soo sijn al mijn lusten doov.
6 Lentemaand 1659. |
|