Uytspanningen, behelsende eenige stichtelyke liederen, en andere gedichten
(1727)–Jodocus van Lodenstein– AuteursrechtvrijToon: 't En is niet alle tyd: &c. siet boven p. 100.I.
AL ist van Kruys, van leed, van droefheyd, van verdriet,
Dat ick dit Lied opheff, uyt smert en is het niet:
Want Jesu lieve Heer! die my altijd verheugt,
Voor een pond kruys en leed, wel duysent ponden vreugd!
II.
Dat ick geen aardschen schat, geen rust, nog lust geniet,
Noch op de wereld troost maar onlust en verdriet;
Dat is om uwent wil, O Jesu lieven Heer!
Mijn schat, mijn rust, mijn lust, mijn hoop, mijn troost, mijn eer.
III.
Gy vult al mijn gebreck, mijn nodelose sorg
Staackt gy, als gy u stelt voor al mijn schulden Borg:
Dies wat ick belijden moet, O Jesu lieven Heer!
Wil ick wel lijden, en, als 't u belieft, nog meer.
IV.
Dat ick des werelds schat weldoende missen moet,
Gedwongen of verschalckt berooft werd van mijn Goed;
| |
[pagina 159]
| |
Dat is om uwent wil, O Jesu lieven Heer!
Dat wil ick lijden, en, als 't u belieft, nog meer.
V.
Dat ik mijn siel met sorg voor so veel' haters hoe'n,
En met veel arbeyd, moet des liefdes plichten doen,
Dat is om uwent wil, O Jesu lieven Heer!
Dat wil ick lijden, en, als 't u belieft, nog meer.
VI.
Dat ick mijn lichaam leuy tot neerstige arbeyd dwing,
En om uw leedjes teer met mijne lusten ding:
Dat is om uwent wil, O! etc.
VII.
Dat ick in nood of vrees op uw gebod my stel
Tot vaster, en ter sonden-doot mijn lichaam quel:
Dat is om uwent wil, O! etc.
VIII.
Dat ick my speen van lust, en voor de satheyd rijs'
Met vake uyt den slaap, met honger van de spijs:
Dat is om uwent wil, etc.
IX.
Dat ick mijn vrienden, ja mijn dierbaar naaste bloed,
Als ick uw voetstap volg, van my vervreemt sien moet;
Dat is om uwent wil, etc.
X.
Dat ick den bitsen steeck der monden vol fenijn
Verdraag, dewijl' mijn mond haar ziel wil balsem sijn:
Dat is om uwent wil, etc.
XI.
Dat ick ondragelijck aan 't menschelijck geslagt
Des wer'lts uytvaagsel ben, verschopt, bespot, veragt;
Dat is om uwent wil, etc.
XII.
Dat ick in haar oog na mijn eygen hersens leev'
Daar ick mijn will' in d'uw geheelijk overgeev':
Dat is om uwent wil, O! Iesu lieven Heer,
Dat wil ick dulden, etc.
| |
[pagina 160]
| |
XIII.
Als ick in desen all nog mis de vriend'lijckheyd
Van uwes Vaders gunst ter hoop-en hulp-loosheyd;
Dat is om uwent wil, etc.
XIV.
Ia dat de wachter self, die my sijn troost belooft,
Met mijne klachten spott, en sig mijn sleuyer rooft;
Dat lijd ick al om u, O Jesu lieven Heer
Ick wilt wel lijden, en, als 't u belieft, nog meer.
XV.
'k Veracht Rijckdom en rust en 's vleesches lusten al,
En wat my 's werelts troost, of aansien geven sal:
Want Gy sijt (segg ick nog) O Jesu lieven Heer!
Mijn schat, mijn rust, mijn lust, mijn hoop, mijn troost, mijn Eer.
16 Loumaand 1659. |
|