Uytspanningen, behelsende eenige stichtelyke liederen, en andere gedichten
(1727)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtvrij
[pagina 117]
| |
Stem: O Romen vol onreedlyckheyd, &c. Of: als volgt.I.
ON-nosel diertje! sprack u taal,
U liefelijcke stemme-straal,
Uw wijse treckjes altemaal:
Wat wijsheyd soud gy ons,
Wat wijsheyd soud gy ons al leeren?
Wat wijsheyd leerd gy ons dog niet?
Nu 't Godlijck Woord-boeck van u lied,
Ons waarlijck wijs-maackt; en 't bedied
Leert van uw lieflijck quinckeleren.
II.
Kleyn segt gy (Menschjes) ben ick: kleyn
Mijn nootdruft is, en nesje reyn,
En koos daar voor geen Konings pleyn,
Want groter kan ick niet
Want groter kan ick niet besitten.
Mijn vol genoegen, mijn genugt
Heb ick als d' ongebonde vlugt
| |
[pagina 118]
| |
Mag kiesen d' eyndelose lugt,
En 't sonne ligt my schenckt sijn' hitten.
III.
Laat d' Oyevaar, de groote Swaan,
Veel rijsen slepen af end' aan,
Ick sal een vrolijck liedtje slaan,
Mijn Schepper, onder dies,
Mijn Schepper, onder dies, ter eeren:
Wat ben ick veler sorge vry,
Wat singt en springt mijn hertje bly!
Ick werd benyd nog ick beny,
En niemant steurd mijn quinckeleren.
IV.
De soeticheden van uw breyn
De soeticheden van het Kleyn
Verwarelosen; om een pleyn
Veel grooter dan gy kund
Veel grooter dan gy kund besitten:
Daar uw genoegen, uw genugt
Vind ruymer ligt, en ruymer lugt,
Daar 't hert om 't eyndelose sugt,
En branden kan in Hemelsch' hitten.
V.
Siet (Mensch) met goede oogen aan,
Dat sotten groote gangen gaan,
Maar leerd met my een liedje slaan,
Ons Schepper, dien gy kend,
Ons Schepper, dien gy kend, ter eeren;
Wat waard gy veeler sorgen vry?
Wat song en sprong uw herte bly?
Doet dog soo, of kom (kond gy) my
(Ick sal het doen) uw lof-sang leeren.
VI.
Dat soete beckje, 't pluym-gediert,
Dat wuf van tackje op tackje swierd,
Spelt vast mijn vonnis: dog bestierd
| |
[pagina 119]
| |
Mijn gangen oock, en ick
Mijn gangen oock, en ick wil 't volgen.
Weg! ydel eer! ondraaglijck pack!
Gemack vol lastig ongemack!
Weg! wigtig Goud! ick kies den tack
Van 't heyl, dat my heeft opgeswolgen.
11 Wintermaand 1659. |
|