Uytspanningen, behelsende eenige stichtelyke liederen, en andere gedichten
(1727)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtvrij
[pagina 99]
| |
Trant: O slaap, o soete slaap, &c.I.
ONnosel hert! O Duyve sonder gal!
Die door een slag bewaerd werd voor een val,
En daar op dringt uw sucht door wolck en lucht:
Wat verslijt gy all' (Duyve sonder gal)
Wat verslijt gy all' uw dagen
(O Duyv! O! soete duyv!) in klagen?
II.
't Is 't aanschijn maar, dat sig u tegen steld,
En tot uw nut toont uyterlijck geweld:
Mijn hand slaat (want het slaan is Vaderlijck)
Maar het hert is uw; waarom sijt gy schuw?
Maar het hert is u, gestadig,
(O! duyv! o! soete duyv!) genadig.
| |
[pagina 100]
| |
III.
Uw tranen all vergader ik by een,
Maak Hemel-dranck van 't liefelijck geween,
Een dranck, ten dranck, op't eeuwig Bruylofs-feest:
Want het hert is uw; waarom sijt gy schuw?
Want het hert is u gestadig, O duyv etc.
IV.
't Verbrijselt hert dan in uw boesem leyt,
Schijnt door tranen henen die gy schreyt,
En treckt my 't lieflijck hert ter boesem uyt.
Dies het hert is uw; waarom sijt gy schuw?
Dies het hert is u gestadig O duyv etc.
V.
Gebroken klanck van 't eel gebroken hert!
'k Blijv hangen in uw soetigheyd verwert,
Gy steelt mijn ziel, gy steelt mijn gunst, en al.
Dies het hert is uw; waarom sijt gy schuw?
Dies het hert is u gestadig O duyv etc.
VI.
Kom geev my dan uw tanger herte weer:
Ist ruw, ick sal het formen na mijn leer;
Ick sal 't veraarden, schicken na mijn dienst.
Soo hebt gy mijn hert ('t eynde van uw smert)
Soo hebt gy mijn hert te huwen
(O! duyv! o! soete duyv!) aan 't uwen.
4 August. 1653. |
|