Uytspanningen, behelsende eenige stichtelyke liederen, en andere gedichten
(1727)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtvrij
[pagina 91]
| |
Te singen als: Wat derelycker klagen, &c. siet pag. 41.I.
EY! wijckt wat Hooge schoolen!
Ik plagt met u te doolen,
En volgden uw geleyd:
Sulck weten (merck ick nu) is maar Onwetenheyd.
II.
Uw dubbel-sinnig twisten
Is tijd en moeyte quisten:
Wie werd 'er beter van?
Een nieuw-geboren Suygeling my leeren kan.
III.
O Lammeren die suygen
Ik kom mijn hoogmoed buygen,
En voor u nedrig staan:
'k Wil niet na Leyden, maar by u, ter schoole gaan.
IV.
Uw laggen, end' uw schreyen
Mijn lesse sijn; uw vloeyen
Is Leeren sonder stem:
By welck de Woorde-pronck is Leeren sonder klem.
V.
O! ongeveynsde! Slegte!
Als 't hongerig opregte
Hert tot sijn voedsel vliegt,
Wie twijfelt of gy 't meent? wie meent'er dat gy't liegt?
VI.
Gy kend geen ongelucken
| |
[pagina 92]
| |
Die ons in 't leven drucken:
Wat is 't dan dat gy schreyt?
Of werd u melck, en met de melck uw lust ontseyd?
VII.
Daar komen volle borsten!
Wat happig, gratig dorsten
Is dat? Uw oogje vlamt,
Uw hertje springt, uw handje vat, uw voetje stampt.
VIII.
Wat is dat gulsig lecken?
Wat is dat trecke-becken?
Gy neemt wel gewis;
Uw mond, hand, voet, 'y heel lijf, 't suygt al wat aan u is.
IX.
Wel! laat gy los? waar henen?
En waarom weer aan 't weenen?
Wat deert u dertel kind?
Of ist om dat gy juyst niet sogs genoeg en vind?
X.
Wat spoock heeft my betovert?
Wat lust heeft my verovert?
Dat ick in 't soecken van 't
Regt voedsel van mijn ziel niet houd een kinder-trant?
XI.
Wis soo mijn Ziel sig keerde
En van een kind dit leerde:
So maackt' een suygend Lam,
My veel geleerder dan ick oyt van Leyden quam.
XII.
't Wil, Wigtje, met u schreyen,
't Wil lachen, buygen, vleyen,
En in uw range staan,
'k Wil met u Niet sijn, en met u ten Hemel gaan.
|
|