Uytspanningen, behelsende eenige stichtelyke liederen, en andere gedichten
(1727)–Jodocus van Lodenstein– AuteursrechtvrijTe singen op de wyse: Un jour m'en allois, &c.I.
SAlig is dien man in wandel,
Die der goddelosen Raad,
Salig is dien man in handel
Die den gang der sondaars haat:
Salig is dien man
die moedig kan 't
Geselschap van
De spotters als de pest vlien,
Die, na s'Hemels raad
In vryen staat,
De Heyl'ge straat
Ten Hemel, heerlijck gaat.
| |
[pagina 59]
| |
II.
Godes in- en uyt-gegeven
Saal'ge Leere, door den ry
Der Geest-driftigen beschreven,
Is sijn lust en leckerny;
's Daags hy vlytig leest,
Om dat sijn geest
Sig daar in meest
Verheugd, verquickt, versterckt vind:
's Nagts steurt dese lust
Sijn slaap en rust,
Want al sijn rust
Is 't hert vol dese lust.
III.
Wilt gy eens de Saligheden
Van dien Man sien? siet een boom,
Die sijn vrugtb're vogtigheden
Suygt uyt eenen silv're stroom:
Daar hy weeldrig groeyd,
En jeugdig bloeyd,
En overvloeyd
Van ed'le vrugten jaarlijcx:
Daar sijn sap beklijft,
En groente blijft.
Alsoo beklijft,
Al wat dien Man bedrijft.
IV.
's Heeren raat gaat andre wegen
Met de Goddelosen in;
Wortel, grond-slag, heyl, nog segen,
In haar arbeyd geen gewin:
Maar haar werck en wigt
Is los en ligt,
Als kaf, dat swigt
En voor de wind daar heen stuyft:
Haren raad-slag niet,
| |
[pagina 60]
| |
Haar kragt is riet,
Haar leven vliet,
Gelijck een spoel verschiet.
V.
Aller-duyd'lijckst sal dit blijcken,
Als den Rigter van om hoog
Sal 't regtmatig vonnis strijcken,
Dien noyt mensch bedroog of boog:
Dan sal't Godloos hert
In schuld verwerd,
Benauwt, benerd,
Staan t'sidd'ren en vervallen:
Want het nu den staat
Der vromen haat,
En in haar Raad
Als ys voor 't vier vergaat.
VI.
's Hemels Sorg in alle tijden,
't Al-geleydende beleyd
Doet der vromen sorge dijden,
Dyden in Regtveerdigheyd;
Want, het Godd'lijck Regt
Erkent sijn knegt,
En dat hy regt,
Sijn daden na Godsdienst stelt.
Maar die Goddeloos
Sijn daden boos
En nutteloos
Maackt, maackt Hy heyle-loos.
12 Lentemaand 1665. |
|