Uytspanningen, behelsende eenige stichtelyke liederen, en andere gedichten
(1727)–Jodocus van Lodenstein– AuteursrechtvrijStem: Nerea schoonste van myn, &c.I.
't HOvaardig menschen-hert in togten
Tot hoogmoet viel den Heyland aan
En vraagde ('t geen sy driftig sogten)
By wien 't gebied en d' eer sou staan.
| |
[pagina 57]
| |
II.
't Ootmoedig Lam, bedroefd, verstaande,
Des Hoog-moeds dodelijck fenijn;
Set daar een kind van weynig maande,
En seyd, dat sal uw Leeraar sijn.
III.
Kom by dit lam na wijsheyd speuren,
En set u aan sijn voetjes neer:
(Soo lage sijn de saal'ge deuren
Des Hemels, en die saal'ge leer.)
IV.
Sijn lesse leert u hoge Staten,
't Gevaarlijck pack van lastige eer,
Aan diese wil, blymoedig laten,
Een kroon versmaad hy voor een peer.
V.
Sijn lesse leerd u 't hoofdig woelen
Van hoog of laag, veragten, want
Hy kend geen hooge of lage stoelen,
Hy kent geen regte of slinckerhand.
VI.
Sijn lesse leert u 't suyver ooge
In al uw doen van eygen eer
Te spaanen, want siet al sijn pooge'
Is doen, en poogen, en niet meer.
VII.
Wilt gy uw hoogmoed sien na 't leven;
Dat blaasje, daar het kind meed' speeld,
Gaat met een spell een prickje geven,
En siet uw hoogmoed afgebeeld.
VIII.
Of siet uyt schelpjes 't wigje teere,
Gekleurde bobbels in de lugt
Uytblasen, en u spelend leeren
Soo, soo verdwijnt uw eer ter vlugt.
| |
[pagina 58]
| |
Die dese lage schoole laacken,
En agten 't kinderlijck: ja siet
Geen kind als die kind werden, raacken
In 's Hemelsch Hooge schoole niet.
16 Wynmaand 1659. |
|