Uytspanningen, behelsende eenige stichtelyke liederen, en andere gedichten(1727)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] 't Hoge-priesterlyk gewaad, op Exod. 39. DAer sie ick 't heylig Priesterlyck gewaad Tot heerlijckheyd en schaduw'lijck cieraad So klaar, en in soo levendige beelden, Of 't niet in 't oor, maar oft voor d'oogen speelde. Daar d'Ephod met sijn pragtig toebehoord', Sijn band, sijn riem, sijn borst-lap en sijn boord. Maar met ick daar van Borst-lap hoor vermelden, Hoort wat den Borst-lap stommeling vertelden. Daar waren al de namen ingebragt; Van yder stam in Israels geslagt; Soo roept ons Priester al sijn schapen t'samen, Hy roeptse maar hy roeptse by haar namen: Daar stonden slegs de namen van Gods volck; Hy was slegs haar, en niet der vreemden tolck: 't Is Israël te voren uytgeteeckend, Die Hy nu draagt, en voor de sijnen reeckend. Die namen waren in een harden steen Voor eeuwig, onuytwisselijck gesne'en; 't Is hard ons Priester sijn lieve panden Geschreven in, te rucken uyt, sijn handen: In diere Steen gevestigd in het Goud; Segt ons hoe kost'lijck hy sijn schapen houd; Gebonden met vier keet'nen, dat sy kleven Op 'thert; dat segt, sy sijn in 't hert geschreven. Gedragen op sijn Schouders, als met Magt; Segt stercke min, en minnelijcke kragt: Die deed' Hy aan en ging soo binnen 't heyligen; So doet ons Heyl om ons by God te veyligen. Loumaand 1656. Vorige Volgende