Uytspanningen, behelsende eenige stichtelyke liederen, en andere gedichten(1727)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den Naakten Jesus, Of Aandagt op Joh. 19:23. Aan D. Samuel Doreslaar op sijne Bedenckingen daar over 19 Maart 1652. VErmogend Goud, dat om uw glans gepresen, Uw Dienaers kluysterd, en had my wel eer Gevangen, my sal na dees tijd veel meer Den naackten Jesus wesen. Na dat ick dien had in mijn oog gekregen, Strax was den Amethijst beswalckt, en 't sonck Al wat te vooren preuts en pragtig blonck. Voor 's naackten Jesus segen. 'k Laat hem, dien 't lust, na groote schatten delven, 'k En wensch geen Scepter nog geen groot gebaar Van Magt, geen pragtig kleed van Jesus; maar Den naackten Jesum selven. Wat moogt gy, Babel, dus uw heyl vermindren, En kiest, en kust, een doeck, een lomp, een staff, Die Iesus aan die schelmen schonck: en gaff Sig selven naackt sijn kindren. Vorige Volgende