Uytspanningen, behelsende eenige stichtelyke liederen, en andere gedichten
(1727)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtvrij
[pagina 12]
| |
Op de wys van Repicavan.I.
NU laat gy Heer Uw knecht in vrede gaan,
Den wegh van al het sterffelijcke vleesch,
Den weg van al het sterffelijcke vleesch,
Die al mijn heyl'ge Vaderen traden:
Ik ben dees' aarden en dees moeyte sat,
Ick ben dees' aarde,
Ick ben dees' aarde, en dees' moeyte sat.
II.
So ga ick dan
Na 't woord aan my geschiet,
Want ick uw saligheyd nu heb gesien:
Want ick uw &c.
Dat Heyl, soo heylig, soo salig, soo helder,
Dat sig verwonderd al het hemelsch Heyr.
Dat sig verwonderd &c.
| |
[pagina 13]
| |
III.
God self vertoond
Sig in 't veragte vleesch,
En deckt sijn heerlijckheyd met soo een wolck:
En deckt &c.
Om heerlijckheyd, en leven te geven
Aan alle Volcken, daar de Sonne rijst
Aan alle &c.
IV.
Nu staat den berghGa naar margenoot+
Van 't heyligh heerlijck huys,
Uw Syon schoon, op aller bergen top:
Uw Syon &c.
Een opgesteken Baniere om hooge,
Daar al 't benaude henen vloeyen sal.
Daar al 't benaude &c.
V.
Aen 't Heydendom
Een ligt vol vrolijckeyd,
En dat haar leyde door dees doods-valley:
En dat haar &c.
Aan uw verkooren Israel een glansch
Vol Heerlijckheden. Hallelu-jah.
Vol &c.
1. Loumaand 1666. |
|