Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 560]
| |
115
| |
II.5[regelnummer]
Dat sy stonden// Vast gebonden
Aan de vonden Van sijn oog.Ga naar margenoot6
Mit ontglipten// Mit ontsliptenGa naar margenoot7
Hy/ en gaf sig naar om hoog.Ga naar margenoot8
| |
III.Om te schijnen// Onder sijneGa naar margenoot9
10[regelnummer]
Cherubynen In het rond/Ga naar margenoot10
Daar het Geesje// Salig weesjeGa naar margenoot11
Niet en is dan tong en mond.Ga naar margenoot12
| |
IV.Om de reyen// Te geleyenGa naar margenoot13
Die hem 't schreyen Van dit DalGa naar margenoot14
15[regelnummer]
Haast ontleren// En vereerenGa naar margenoot15
Met hem sullen 't eeuwig Al.Ga naar margenoot16
| |
V.Siet daar speelt hy// Nu/ daar queelt hy/Ga naar margenoot17
Daar verbeeldt hy D' Heylicheyd.Ga naar margenoot18
Siet daer blinckt hy// Nu; daar drinckt hy
20[regelnummer]
's Hemels dranck in eeuwicheyd.Ga naar margenoot20
| |
[pagina 561]
| |
VI.Inden hogen// Slaat hy d' oogen
Onbedrogen Na beneen/Ga naar margenoot22
En vol wonder// Siet hy onderGa naar margenoot23
Al dit tranen-dals geween
| |
VII.25[regelnummer]
Die sijn Hoeder, En sijn MoederGa naar margenoot25
Waren/ doeder Ader-slagGa naar margenoot26-27
In sijn vleesje// Was en 't GeesjeGa naar margenoot26-27
Nog in 't lichaam-grafje lag.Ga naar margenoot28
Kan mede gesongen worden op de volgende wijs. | |
[pagina 562]
| |
VIII.Vrouwe! seydt hy/ Man! wat schreyt gy!Ga naar margenoot29
30[regelnummer]
Waarom beydt gy Niet de tijd/Ga naar margenoot30
Dat gy na de Christen-dade'Ga naar margenoot31
Hier in ruste by my sijt!
| |
IX.Slaat uw' ogen// Maar om hogen/Ga naar margenoot33
Daar sy vlogen Door 't geloov.Ga naar margenoot34
35[regelnummer]
En uw deugden// By dees vreugdenGa naar margenoot35
Sijn niet meer dan d' eerste schoov:Ga naar margenoot+Ga naar margenoot36
| |
X.Hier en schreytmen; Siet! hier reytmen:Ga naar margenoot37
Hier verbreydtmen Met gesang
's Hemels daden, En genaden,
40[regelnummer]
Sonder eynden eeuwen lang.
| |
[pagina 563]
| |
XI.Hier verlustmen// Sig/ en rustmen
Vleytmen/ kustmen Eeuwiglijk;Ga naar margenoot+Ga naar margenoot42
Juygtmen/ singtmen/ Danstmen/ springtmen
Davids dans volmaacktelijck.Ga naar margenoot+Ga naar margenoot44
| |
XII.45[regelnummer]
Des versagt gy// Al u clagt vry/Ga naar margenoot45
Juygt/ en lagt vry In het Heyl.Ga naar margenoot46
Dat door hopen, Gy belopenGa naar margenoot47
Moet/ en ick so vroeg beseyl!Ga naar margenoot48
| |
XIII.Maackt uw hand' en// Herte vande
50[regelnummer]
Werelds banden Vry/ en rasch
Sult gy inde// Vryheyd vinde'
Die wel eer uw kindje was.
| |
XIV.Na de paden// Der genadenGa naar margenoot53-55
Door te waden Tot het Goed/Ga naar margenoot53-55
55[regelnummer]
Tot de Waarheyd, Die de claarheydGa naar margenoot53-55Ga naar margenoot55-56
Van uw ligt my scheem'ren doet.Ga naar margenoot55-56
| |
XV.Maar mijn oogen// Die nu 't hogenGa naar margenoot57
Sien/ gedogen 'T laag niet meer.Ga naar margenoot58
Segt dan tot my// Blijft daar/ tot wy
60[regelnummer]
Komen/ maar comt gy niet weer.
| |
[pagina 564]
| |
Kinder-lijck van Henricus Saldenus. Lijkdicht in de trant van Vondels beroemde Kinder-lyck, naar aanleiding van het overlijden van een zoontje van ds. Guiljelmus Saldenus. Henricus overleed op 14 mei 1666 te Delft op de leeftijd van acht maanden. L. heeft aanwijsbaar regelmatig contact gehad met zijn enkele jaren jongere collega-predikant. Zo vaardigde de kerkenraad van Utrecht L. in 1664 af naar Enkhuizen in verband met een op Saldenus uitgebracht beroep. Toen Saldenus in L.'s geboortestad Delft stond, hebben zij elkaar ontmoet; Saldenus droeg in 1665 zijn Toetsteen van eens Christens oordeel op aan L.'s broer Dirk. In dit licht bezien is het verklaarbaar, dat L. een gedicht schreef op het droevige feit dat Saldenus' zoontje overleed. Saldenus nam deze tekst een jaar later op achter zijn Leven Uyt de Doodt. Toch zijn de contacten niet van zo'n intensieve aard geweest dat L. in dit gedicht de persoonlijke toon weet te treffen die in zijn andere lijkgedichten te vinden is. Directe woorden van troost aan zijn collega en diens vrouw ontbreken. Terecht concludeert Trimp dat dit het minst persoonlijke lijkgedicht van L. is. In de vormgeving van het gedicht heeft L. zeer nadrukkelijk het beroemde gedicht Kinder-Lyck van Joost van den Vondel geïmiteerd. Deze schreef dit in 1632, nadat zijn zoontje Constantijn, die eveneens nog geen jaar oud was, overleed. De invloed van Vondels vers is zowel inhoudelijk als met betrekking tot de versificatie aanwijsbaar. In beide gedichten is sprake van dezelfde literaire voorstelling: het gestorven kind is in de hemel opgenomen en zweeft daar als een cherubijntje rond. Een volgende overeenkomst is het feit dat het kind zijn ouders vanuit de hemel toeroept, dat zij niet moeten treuren, omdat hij nu volmaakt gelukkig is. Tenslotte wordt aan het eind van beide gedichten opgeroepen af te zien van de vreugde der wereld en te streven naar de hemelse zaligheid. Een verschil is, dat deze laatste les door Vondel in vrij algemene bewoordingen is geformuleerd, terwijl in L.'s tekst het perspectief van de hereniging van de ouders met het kind aanwezig is (r. 59-60). De versbouw van L.'s gedicht is tot in de bijzonderheden gelijk aan het voorbeeld. De strofen bevatten vier regels die in het metrum de ditrochee vertonen. Daardoor ontstaan reeksen van korte beweringen, waarvan het pregnante karakter nog versterkt wordt door de opeengestapelde volrijmen. Het resultaat is een gedicht met een stuwend karakter, dat door het overvloedige rijm barok aandoet. Door verschillende auteurs is erop gewezen, dat L. minder goed wist te doseren dan Vondel. Deze had aan vier strofen genoeg, terwijl L. er vijftien nodig had. Vergelijking van enkele regels in L.'s gedicht maakt duidelijk, dat sommige gedachten inderdaad worden herhaald. Dit is bijvoorbeeld het geval in de regels 17-20, 37-40, 41-44 en de regels 33-34, 49-50.
Lit.: Bronsveld, inl, XVIII, 69-73 (T); Proost, 109-110; Trimp (1), 49, 79-80, 100; Trimp (3), 56, 98-99; De Vrijer (2), 171-173 (T); Van den End, 32, 233, 247; Timmers, 245-246, 255. |
|