Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 542]
| |
112
| |
II.5[regelnummer]
'k Wil cloeck sijn om niet tegenstaans mijn pijnGa naar margenoot5
Volveerdig in mijn pligtig werck te sijn/Ga naar margenoot6
Doe 'k niet mijn wil/ ick wil doen dat ick danGa naar margenoot7
Nog can.
| |
III.Sijt Gy o Heer! met stuckwijs werck gedientGa naar margenoot9
10[regelnummer]
En gy/ mijn Schaar, verschoont gy daar uw vriendGa naar margenoot10
Voor my/ 't is weynig Lijdsaam in de pijn/Ga naar margenoot11-12
Te sijn.Ga naar margenoot11-12
22. Iuly 1652. | |
[pagina 543]
| |
Op de onversettelijcke catharren-pijn. Korte meditatieve alleenspraak naar aanleiding van lichamelijke zwakte. L. heeft gedurende het grootste gedeelte van zijn leven een zwakke gezondheid gehad. De titel van dit gedicht spreekt over ‘catharren-pijn’, ook wel ‘zinking’ genoemd. Deze term is afgeleid van ‘catharre’, Grieks voor ‘in- of neerzinken’. We zullen hier dus moeten denken aan problemen met de spijsvertering, waarschijnlijk veroorzaakt door ontstekingen aan de slijmvliezen van de ingewanden. Diverse malen heeft L. door zwakte zijn ambt niet kunnen waarnemen. Al in 1648, toen hij nog in zijn eerste gemeente Zoetermeer stond, is hij wekenlang in zijn ouderlijk huis te Delft verpleegd. Kort na het schrijven van dit gedicht is hij na een reis naar Holland in september 1652 weer ernstig ziek geworden. Zijn verhuizing van Sluis naar Utrecht moest daardoor ongeveer een half jaar worden uitgesteld. Inhoudelijk raakt dit korte gedicht op indringende wijze L.'s functioneren als predikant. Dat blijkt uit de ootmoedige kanttekening waarmee het besluit: de dichter wil zijn arbeid wel voortzetten, mits God Zijn goedkeuring aan dit gebrekkige werk wil hechten en de gemeente bereid is hem hierin te verdragen.
Lit.: Buijnsters, 121 (T); Trimp (1), 50-51, 90; Trimp (3), 49-50; Zwaan, 101; De Vrijer (2), 14-15. |
|