Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 492]
| |
104
| |
II.Den BatavierGa naar margenoot6-7
Weeck voor den Britt in Zee!Ga naar margenoot6-7
En 't wonder was een straff van hoger hand/Ga naar margenoot8
Die langer niet en dulde de schuldenGa naar margenoot9-10
10[regelnummer]
Van Neerlands weelden over so veel heyls.Ga naar margenoot9-10
| |
III.O Nederland!
Trots/ dertel/ weeld'rig/ satGa naar margenoot12
En die uw lusten voedt op 's Hemels goed!Ga naar margenoot13
Dat was de wraack der Waarheyd so onteert/Ga naar margenoot14
15[regelnummer]
De bitt're vrugten van uw soete weeld.Ga naar margenoot15
| |
IV.'t Vernedert oog
Van 't schreyend Nederland
Trock aardewaarts Gods medelijdig oog,Ga naar margenoot18
Die aan de voor'ge cragten gedagte/Ga naar margenoot19
20[regelnummer]
En door wat wond'ren 't Land so hoge steeg.
| |
V.
't Hoveerdig oogGa naar margenoot21
Der Britten op haar spoetGa naar margenoot22
Was aan den Hemel onverdragelijck:Ga naar margenoot23
Want (als Die hen ten roede deed woeden)
25[regelnummer]
Sy vaack verstieten/ Liefd, en Nedricheyd.Ga naar margenoot25
| |
[pagina 493]
| |
VI.Het arme volckGa naar margenoot26-28
Gevangen in den strijdGa naar margenoot26-28
Besuyrde 't suyr van soo een Broeder-haat.Ga naar margenoot26-28
En dien trots' op den Zege vercregenGa naar margenoot29
30[regelnummer]
Dagt sig onwinbaar/ in vermetelheyd.Ga naar margenoot30
| |
VII.Dien Hoogheyds LoffGa naar margenoot31-32
Alleene toe-behoortGa naar margenoot31-32
Sag uyt sijn throon/ al spottend/ so een waan;Ga naar margenoot33
En seyd; Wat wormen/ wat mieren dus tieren!Ga naar margenoot34
35[regelnummer]
En sond sijn stormen van den Hemel neer.
| |
[pagina 494]
| |
VIII.Den trotsen Britt
Dagt so een storm van pasGa naar margenoot37
Bequaam ten storm in sotten hoge-waan:Ga naar margenoot38
Agt al de Batavieren als mieren/
40[regelnummer]
En wendt sijn kielen botlings op haar aan.Ga naar margenoot40
| |
IX.Den Batavier
Min schromig voor dien trots/Ga naar margenoot42-43
Dan moedig op der Engelen geleyd',Ga naar margenoot42-43Ga naar margenoot43
Kapt al sijn touwen/ veerdigt sijn seylen/Ga naar margenoot44
45[regelnummer]
En ruckt den Britten fellijck te gemoet.Ga naar margenoot45
| |
X.Dien fellen blickGa naar margenoot46
Van Hopman en soldaat
(O Engelsch volck!) bediedt u 's Hemels toorn:Ga naar margenoot48
En al dat dond'rend craken/ en raken/
50[regelnummer]
Des Hoogmoeds wrake die u treffen sal.Ga naar margenoot50
| |
XI.Ah! Engelsch Volck/
'T is al vergeefs gewoedt!Ga naar margenoot52
Den Hemel grijpt den schild voor Nederland.
Siet daar uw hoge Kraken vast blaken/Ga naar margenoot54
55[regelnummer]
Ja sietse sincken als een steen te grond!
| |
XII.Daar deynst den Britt,Ga naar margenoot56
En wijckt des Heeren toorn:
Dien prickel was sijn versens al te scharp.Ga naar margenoot58
Nog valt Hy op nieuws moedig aan 't woeden;Ga naar margenoot59
60[regelnummer]
Maar op den Hemel woedtmen vrugteloos.Ga naar margenoot60
| |
XIII.Prins Robbregt schietGa naar margenoot61
Met twintig kielen toe/Ga naar margenoot62
Om 't wijckend heyr den laatsten steun te bien:Ga naar margenoot63
En riep; Waar henen! Sta mannen! sta! sta!
65[regelnummer]
Der Britten Coning vegt met Nederland!
| |
[pagina 495]
| |
XIV.Daar stijgt den moed
Der Britten weer in top/
En 't heyr spat op den Batavieren aan:Ga naar margenoot68
So trots als oyt de Reusen den HemelGa naar margenoot69-70
70[regelnummer]
Met stormen beven/ of sig vallen/ deen.Ga naar margenoot69-70Ga naar margenoot70
| |
XV.Thans ging 't gevegtGa naar margenoot71-72
Op nieuws en yslijck aan;Ga naar margenoot71-72Ga naar margenoot72
De lugt was niet dan enckel vier en vlam.
En den wonderen donder van onderGa naar margenoot74
75[regelnummer]
Trotste den donder/ die van boven comt.Ga naar margenoot75
| |
XVI.Den donder-clootGa naar margenoot76
Het eene schip ontgaan
Boort sig door 't ingewand van 't ander heen:
Ver-brijselt hoofden/ armen/ en benen/
80[regelnummer]
En verwt de dennen met het breyn en bloed.Ga naar margenoot80
| |
XVII.Den Strijd verwoed
Gunt niemand d' overhand/
So slaat de Britse hardneckigheyd de maat:Ga naar margenoot83
Tot dat den Hemel sijn grimmige vlammen/
85[regelnummer]
Aan 't heyr verschijnen/ en dat schricken doet.Ga naar margenoot85
| |
XVIII.Den Batavier
Was dat een vreugde-ligt.
Als vast het Engelsch heyr verschrickt/ verbaast/Ga naar margenoot88
Riepen; Wijckt mannen den Hemel ah! ah!
90[regelnummer]
Ah! ah! den Hemel strijdt voor Nederland!
| |
XIX.Daar stoov den trots
Van hoge kielen heen!Ga naar margenoot92
En kiest het heyr onordentlijck de vlugt:Ga naar margenoot93
En den Britt leerde/ wat Batavieren
95[regelnummer]
Sijn/ als den Hemel strijdt voor Nederland.
| |
[pagina 496]
| |
XX.De See-voogd rucktGa naar margenoot96
Strax al sijn magt by een/Ga naar margenoot97
En volgt de vlugtelingen op de hiel:
(Tot den Hemel door nev'len seydt houdt op!)
100[regelnummer]
Want siet! den Hemel strijdt voor Nederland.
| |
XXI.Ah! Nederland!
Erkent des Heeren magt/
Die in uw swackheyd u de sege reyckt:
Doet uw herten en tongen steeds juychen/
105[regelnummer]
Alleen den Hemel strijdt voor Nederland!
16. Somer-maand 1666.Ga naar margenoot+
Sege-sang over d'overwinninge. Overwinningslied naar aanleiding van het feit dat De Ruyter de Engelse vloot in de Vierdaagse Zeeslag een nederlaag toebracht. De Tweede Engelse Oorlog verliep voor de Republiek aanvankelijk slecht. In 1665 werd de zeeslag bij Lowestoff verloren, waardoor een stemming van neerslachtigheid en vrees in ons land overheerste (zie tekst 103). In 1666 keerden de kansen: in de Vierdaagse Zeeslag werden de Engelsen verslagen en De Ruyter forceerde de ondertekening van de vrede door zijn beroemd geworden tocht naar Chattam. L. zet in dit gedicht deze gebeurtenissen in een theocratisch licht. Vanuit een bijbelse geschiedbeschouwing beschrijft hij het onmiddellijk ingrijpen van God. De aanvankelijke tegenslagen ziet hij als Gods straf voor een in overdaad levend Nederland (str. II) en de behaalde overwinning als een bestraffing van de Britse hoogmoed (str. V) en een blijk van Gods medelijden met ons land, dat zich voor Hem vernedert (str. IV). De dichter wijst Gods hulp aan in het zenden van een storm die de Engelsen overmoedig maakt. Ook uit een bijzonder natuurverschijnsel trekt de vijand de conclusie dat God voor Nederland vecht. Tenslotte behoedt God de Engelsen voor de totale ondergang door hen in een dichte mist aan het gezicht te onttrekken. Deze historische gegevens zijn ook vermeld in de latere biografie van G. Brandt, Het leeven en bedryf van den heere Michiel de Ruiter (1687, 478-500): ‘De Nederlandtsche vloot zette haar lywaartsche scheepen na en dese jacht duurde tot dat 'er een dikke mist (...) oprees’. Uit de mond van De Ruyter zelf is opgetekend dat hij dit gebeuren toeschreef aan ‘God die den vijand alleen voor sijn hoogmoed had willen tuchtigen, niet diens ondergang voltooien’, Prud'homme van Reine, 175. Deze tekst is een van de vier rijmloze verzen van L. Drie ervan zijn gedicht op de wijs Repicavan. Rijmloze gedichten zijn in de zeventiende eeuw opvallend, hoewel niet uniek. L. heeft hierin mogelijk het voorbeeld van Huygens voor ogen gehad.
Lit.: Proost, 113; Van Es, 354; Trimp (1), 1, 38-40, 100, 134 (noot); Trimp (3), 169; Prud' homme van Reine, 175. |
|