Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 473]
| |
101
| |
II.Daar saagt gy 't branden op uw wal/Ga naar margenoot9
10[regelnummer]
En hoorden 't volck vast kermen/Ga naar margenoot10
En spelden in haar val uwen val/Ga naar margenoot11
Ja voelden 's in 't erbermen.Ga naar margenoot12
Het mes u op het herte geset
Op het hert geset
15[regelnummer]
En geen ontset// En geen ontset/Ga naar margenoot15
En gy saagt/ geen ontset.
| |
III.Graaf Hendrick woud in toorne trotsGa naar margenoot17
Het Bossche leger breecken:Ga naar margenoot18
Maar stiet sig driemaal aan dien rotsGa naar margenoot19
20[regelnummer]
En liet dat werck daar steecken.Ga naar margenoot20
Het slaap-loos oog dat het al doorsiet/Ga naar margenoot21
Dat het al gebiedt
En leed dat niet// En leed dat nietGa naar margenoot23
En leed dien hoogmoet niet.
| |
[pagina 474]
| |
[pagina 475]
| |
IV.25[regelnummer]
Bey/ sey 't hovaardig hert/ en canGa naar margenoot25
Ick 't hard hooft niet doen wijcken/Ga naar margenoot26
So sal ick op de tee treden danGa naar margenoot27
Dat hooft en Hert beswijcken:Ga naar margenoot28
Prins Hendrick sal ick 't leger haastGa naar margenoot29
30[regelnummer]
Ick het leger haast/
Dat nu dus raast// Dat nu dus raast//Ga naar margenoot31
Opbreken doen verbaast.Ga naar margenoot32
| |
V.Gaat Cayro/ seyd hy dadelijck heenGa naar margenoot33
En opent my een toegangGa naar margenoot34
35[regelnummer]
Door d' Isel; dat de Veluwe ween/
En dat sy 's Princen toe-sang:Ga naar margenoot36
Ick wedd' hy breeckt sijn leger losGa naar margenoot37
Sijn leger los/
En vanden Bosch// En vanden Bosch
40[regelnummer]
En hy treckt van den Bosch.
| |
VI.Thans kiest het heyr de Veluwe-syGa naar margenoot41
Daar sy Graaf' Hendrick wagten/Ga naar margenoot42
Daar voegde Montecuculi by/
En Grav' Jan/ 's Keysers Magten:Ga naar margenoot44
45[regelnummer]
Dies menig duysent CrijgelingGa naar margenoot45
't Lieve land omvingGa naar margenoot46
En inden ring// En inden ringGa naar margenoot47
Van roov' en plundering.
| |
VII.Een degen van papier becladGa naar margenoot49
50[regelnummer]
Met fel-gedreygde schigtenGa naar margenoot50
De dubbelde-bemuyrde stadtGa naar margenoot51-52
Van Amers-fort deed swigten.Ga naar margenoot51-52Ga naar margenoot52
Daar creeg den Vyand overvloedGa naar margenoot53-56
Van brood en moed/Ga naar margenoot53-56
55[regelnummer]
Sijn hoop gevoedt// Van brand en bloedGa naar margenoot53-56Ga naar margenoot55
En op ons' neck de voet.Ga naar margenoot53-56
| |
[pagina 476]
| |
VIII.Het scheen den Hemel riep/ Sie de roedGa naar margenoot57
Daar Neerland sijn de slagenGa naar margenoot58
Van 't Goddelijck gedult nu moedGa naar margenoot59
60[regelnummer]
Uw stijve neck te dragen!Ga naar margenoot60
Proeft nu en drinckt het bittere sopGa naar margenoot61Ga naar margenoot61-64
Het grondig sopGa naar margenoot62Ga naar margenoot61-64
Van 's Heren cop/ Van 's Heren copGa naar margenoot63Ga naar margenoot61-64
Van 's Heren gramschaps cop!Ga naar margenoot61-64
| |
IX.65[regelnummer]
't Bewuste hert erkende de schultGa naar margenoot65
Van sulcke herten-slagen:Ga naar margenoot66
't Langmoedig lang getergde gedult/
Was nog niet moed van dragen:Ga naar margenoot68
Dies sag op ons/ maar Hy sag ons aanGa naar margenoot69
70[regelnummer]
Maar Hy sag ons aan
Als Isrel aan/ In hete traanGa naar margenoot71
En nam ons' elend aan.Ga naar margenoot72
| |
X.Gaat boden/ seyd hy/ strax en geleydGa naar margenoot73
Van Diedens Heyr sorgvuldig:Ga naar margenoot74
75[regelnummer]
Na Wesel, na dat volck dat schreyt/Ga naar margenoot75
En lijdt het jock geduldig:Ga naar margenoot76
Verlost dat volck/ geeft hen mijn ligt/
Dat het als een schigtGa naar margenoot78
Haar siel verligt; En 't land dat swigt/Ga naar margenoot79
80[regelnummer]
Toont mijn liev' aangesigt.Ga naar margenoot80
| |
XI.Sta! Dieden, Huygens, crijgeren sta!Ga naar margenoot81-82Ga naar margenoot81
Den dag comt u verraden:Ga naar margenoot81-82
Ga! Dieden, roepen d' Engelen/ ga!
Voor Godt is niet te spaden.Ga naar margenoot84
85[regelnummer]
Siet daar ter stadt in opene baanGa naar margenoot85
Siet daar open paan!Ga naar margenoot86
Val aan! Val aan!// Val aan! Val aan!
Met Wesel ist gedaan!
| |
[pagina 477]
| |
XII.Strax ging de faam het blijde gerugtGa naar margenoot89
90[regelnummer]
Door land en steden spreyden.Ga naar margenoot90
Den Spanjaart met een sugt ter vlugtGa naar margenoot91
Uit Amers-fort moest scheyden.Ga naar margenoot92
Wy dagten/ is dit droom/ of waar?Ga naar margenoot93-96
Is het droom/ of waar?Ga naar margenoot93-96
95[regelnummer]
't Is twijfelbaar/ 't is twijfelbaar/Ga naar margenoot93-96Ga naar margenoot95
Tot den dag sey; 'T is waar.Ga naar margenoot93-96
| |
XIII.Prins Hendrick greep een niewe moed
D' omringde Stadt te dwingen/Ga naar margenoot98
Die viel eerlang den Staat te voet/Ga naar margenoot99
100[regelnummer]
Een niewe stof tot singen:Ga naar margenoot100
De kercken deunden van den clanckGa naar margenoot101
Van het lof-gesanck/
Van loff/ en danck/ Van lof en danck
Ons' hert van loff en danck.
| |
XIV.105[regelnummer]
Loff! (riepen wy) sy God' die de saackGa naar margenoot105
So onverwagt kond keren!
Veel liefelijcke woninge maackGa naar margenoot107
O! Neerland! hem ter eeren.
Dat siel dat lijf/ dat huys dat hoffGa naar margenoot109
110[regelnummer]
Uwes Heren loff
Des Heren loff/ des Heren loff
Verkondig 's Heren loff!Ga naar margenoot112
Maack siel/ en lijf/ dat Mond en daadGa naar margenoot113
Dat u mond en daad
115[regelnummer]
Dat Mond en daad Sing; en de maatGa naar margenoot115Ga naar margenoot115-116
In desen lof-sang slaat.Ga naar margenoot115-116
14. Oegstmaant 1659.Ga naar margenoot+ | |
[pagina 478]
| |
De verlossinge des Heren van de Vereenigde Nederlanden 's jaars 1629. Herdenkingslied ter gelegenheid van het feit dat het dertig jaar geleden was dat Wezel werd ingenomen. Daardoor kon Frederik Hendrik 's-Hertogenbosch veroveren en werd de dreiging voor de stad Utrecht en het gewest Holland weggenomen. Toen deze gebeurtenissen zich afspeelden, was de dichter negen jaar oud. Hij zal daaraan wellicht enige indrukken hebben overgehouden. Daarentegen zullen de in dit gedicht beschreven taferelen bij veel inwoners van Utrecht ongetwijfeld sterke herinneringen hebben opgeroepen. Wat er in 1629 gebeurde, laat zich als volgt beschrijven: Frederik Hendrik (Prins Hendrick, r. 29) had het beleg om 's-Hertogenbosch geslagen. Met de val van die stad zou het Spaanse gezag in een groot deel van het gewest Brabant gebroken zijn. De regering in Brussel stelde alles in het werk om ‘de stedendwinger’ het beleg te laten opbreken. Zo probeerde graaf Hendrik van den Bergh (Graaf Hendrick, r. 17), die aan de Spaanse zijde vocht, tot driemaal toe zonder resultaat het staatse leger te verdrijven. De prins hield, dikwijls met gevaar voor eigen leven, dapper stand in de wetenschap dat hij zich in Gods hand had overgegeven. Plotseling ontstond een gevaarlijke situatie. Een Duits keizerlijk leger onder de veldheer Graaf Ernst Montecuccoli was in aantocht om Van den Bergh te helpen. Daarbij was ook de verrader Jan van Nassau. Het vijandelijke leger werd gecompleteerd door een aantal soldaten onder leiding van Cayro (r. 33), een officier van Van den Bergh. Over de verraderlijke rol van Jan van Nassau en Hendrik van den Bergh bij verschillende gebeurtenissen tussen 1628 en 1632 heeft Jacobus Revius verschillende gedichten geschreven, o.a. Triumph-liedt en het satirische Postilion op ‘den verloren graef Iohan’. Het Spaans-Duitse leger trok over de bevroren IJssel, terroriseerde en plunderde de Veluwe, veroverde Amersfoort en stroopte het Gooi af, waarbij Hilversum werd platgebrand. In Holland en Utrecht was de bevolking zeer angstig. Bij de Grebbe en Vreeswijk werden de sluizen opengezet, waardoor een groot deel van de provincie Utrecht kwam blank te staan. Plotseling veranderde de situatie in gunstige zin. Otto van Gent, heer van Dieden, kon bij verrassing op klaarlichte dag (strofe XI) Wezel innemen, de stad van waaruit de vijandelijke legers werden bevoorraad. Daarop trokken alle Spaanse en keizerlijke troepen zich terug achter de IJssel: Het gevaar voor o.a. de stad Utrecht was geweken. Toen Frederik Hendrik hierover werd geïnformeerd, sprak hij: ‘Zo is het louter een werk van God en niet van mensen!’ Op 12 september viel 's-Hertogenbosch. De uitspraak van Frederik Hendrik geeft ook L.'s visie op deze gebeurtenissen en op de historie in het algemeen weer. De nationale lotgevallen worden in rechtstreeks verband gezien met de trouw of ontrouw van het volk ten opzichte van God. Daarom krijgen bij succes of tegenslag niet allerlei menselijke of politieke factoren de aandacht: God bestuurt alles in Zijn toorn of in Zijn gunst. Deze visie vindt men duidelijk in dit gedicht terug. Zo wordt de kritieke situatie gezien als de tuchtigende roede van God (strofe VIII) en is Hij het ook Die ‘de saack so onverwagt kond keren’ (strofe XIV) nadat het volk schuld had beleden (strofe IX). Het lied is in een vlotte, verhalende trant geschreven, waardoor de dichter het genre als historisch volkslied en de stijl in een goede overeenstemming heeft gebracht. Net als in het middeleeuwse volkslied dragen de vele herhalingen bij tot het eenvoudige karakter.
Lit.: Trimp (1), 1, 38, 94; Trimp (3), 169; Van Bemmel, 944-948. |
|