Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 464]
| |
99
| |
II.5[regelnummer]
Dies Hy N.N. Die alles bouwt/ en ciert/Ga naar margenoot5
En draagt/ en 't hert in breydel houdt/ en viert/Ga naar margenoot6
Maack 't heylig breyn van ongemene glansGa naar margenoot7
Een crans:
| |
III.Een crans; daar op wel diep geschreven staanGa naar margenoot9
10[regelnummer]
De jaren die thans sijn voor-by gegaan/
Die on-herroep'lijck ylden en geswind;Ga naar margenoot11
Als wind:
| |
IV.Gesneden sijn met d' onweerhoub're griffGa naar margenoot13
De woorden welckers ongesielde riffGa naar margenoot14-15Ga naar margenoot14
15[regelnummer]
Gehoort is/ en wiens keest vrugtloos/ so 't scheen/Ga naar margenoot14-15Ga naar margenoot15
Verdween:
| |
V.Geprentet sijn de schricken van dien dag/Ga naar margenoot17
Wanneer den Regter met een streng gesag
Sal reeck'ning eyschen van ons doen en tijd-Ga naar margenoot19-20
20[regelnummer]
Verslijt:Ga naar margenoot19-20
| |
VI.Gemaalt sijn/ en na 't leven afgebeeldtGa naar margenoot21
Die eyndelose Saliche'en/ en WeeldGa naar margenoot22
Die 't honck'rend hert hier soeckt met alle list/Ga naar margenoot23
Maar mist:
| |
[pagina 465]
| |
VII.25[regelnummer]
Geschildert staat/ en levendig vertoontGa naar margenoot25
't Oneyndig jammer dat daar onder woont/Ga naar margenoot26
Daar 't grootst getal der menschen boetloos sugt/Ga naar margenoot27
En dugt:Ga naar margenoot28
| |
VIII.Getekent hangt dien Godt-Mensch welckes bloed/Ga naar margenoot29
30[regelnummer]
En traan/ en wond/ daar schrijft en roept sijn gloed
Van Liefde; tot hem 't hert (dat aamloos hijght)Ga naar margenoot31
Ontsijgt.Ga naar margenoot32
| |
IX.De telgen sy elck onverjaarde deugt;Ga naar margenoot33
't Verciersel yver; d' omloop ware vreugt;Ga naar margenoot34
35[regelnummer]
Den Grond dien wijsen Raad die Gods woord heeft/Ga naar margenoot35
En geeft.Ga naar margenoot36
| |
X.Alwijse Godt! Die self de naam van RaadGa naar margenoot37-38
Bemind en redt der Radelosen staat:Ga naar margenoot37-38Ga naar margenoot38
Gedugte Godt! geeft N.N. altijd Raad
En daad.
| |
[pagina 466]
| |
Op de geboort-dag van N.N. Lied ter gelegenheid van de verjaardag van een niet nader genoemde bekende van L. Deze tekst heeft een plaats gekregen temidden van gedichten op de verjaardagen van de dichter zelf en zijn naaste bloedverwanten. Men mist in dit gedicht de toon van genegenheid, terwijl er ook in geestelijk opzicht sprake is van een zekere afstand. De gedachte aan de vruchteloze, voorbij gegleden jaren geeft de dichter aanleiding tot vermanende woorden aangaande Gods gericht. De N.N. in dit gedicht is moeilijk te achterhalen. Mogelijk wijst L. in de laatste strofe door middel van woordspelingen met het begrip ‘raad’ in de richting van diens achternaam of ambt. De opbouw van het gedicht geeft een driedeling te zien. De strofen I en II vormen de inleiding. Hierin spreekt L. de wens uit dat God Zelf N.N. een verjaardagskrans zal bereiden, daar immers in februari bloemen uit de natuur niet voorhanden zijn. Het tweede deel van het gedicht (III-VIII) bevat een opsomming van hetgeen de krans te zien geeft. Van r. 9-31 is er sprake van één grote samentrekking. Het eerste gedeelte van r. 9 dient in gedachten vóór elke strofe herhaald te worden. Het slot van het gedicht (IX-X) is geformuleerd in de vorm van een wens, namelijk dat God Die ook ‘Raad’ genoemd wordt, aan N.N. raad zal geven.
Lit.: Trimp (1) 90, 107. |
|