Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 451]
| |
95
| |
II.Wy sullen wel met u ons sugten stuyrenGa naar margenoot6
Na boven/ vreest niet/ 't weer is in Gods hand:Ga naar margenoot7
Na boven/ vreest niet/ 't weer is in Gods hand:
En wil Hy 't so/ 't is weynig/ te besuyrenGa naar margenoot9-10
10[regelnummer]
Een buy voor die in Christi liefde brandt.Ga naar margenoot9-10
| |
III.De winden die den Avond-kouw verwecken
Vreest slegs/ en daarom maack uw reys wat vroeg;
Vreest slegs/ en daarom maack uw reys wat vroeg;
En of het paard onwillig was te trecken/Ga naar margenoot14
15[regelnummer]
Sijt niet besorgt/ mijn herte treckt genoeg.
| |
IV.Dus mijmer ick en siet daar comt hy rijdenGa naar margenoot16
Op sijn beloft/ en op sijn liefde: WagtGa naar margenoot17
Op sijn beloft/ en op sijn liefde: Wagt
Wat mijmrend volck/ gy sult u haast verblijden/Ga naar margenoot19
20[regelnummer]
'T is avond/ en uw Heyl comt voor de Nagt.
13. Grasmaand, 1659.Ga naar margenoot+ | |
[pagina 452]
| |
Op de aancomste mijns vaders en susters. Een van L.'s gelegenheidsgedichten die gewijd zijn aan naaste bloedverwanten (Trimp (1), 45 e.v). In sommige ervan is een bepaalde gelegenheid (bijv. een verjaardag) aanleiding tot een vermanend betoog. In dit gedicht overheerst de warme genegenheid die de dichter uitspreekt ten opzichte van zijn vader. In de eerste drie strofen geeft L. d.m.v. een monoloog uiting aan zijn verlangen naar de komst van zijn vader. Deze zal, vergezeld van een dochter, de reis naar Utrecht ondernemen. In de laatste strofe sluit L. het gedicht af met een transpositie van het thema naar een algemenere en geestelijke betekenis, nl. de komst van Christus tot blijdschap van Zijn wachtende kerk.
Lit.: Trimp (1), 50, 95-96, 104; Mérode, 93; Renssen, 12-14; De Vrijer (2), 169-170; Graafland (3), 312-313. |
|