Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 447]
| |
94
| |
II.Af-sijn is Af-sijn merck ick wel/ de smerteGa naar margenoot6
Ligt in het Af- niet in het Verre-sijn:
Ligt in het Af- niet in het Verre-sijn:
En 't missen van de taalmans van uw herteGa naar margenoot9
10[regelnummer]
Is/ of gy digt- of verr-sijt/ eene pijn.Ga naar margenoot10
| |
III.Nu merck ick eerst den grond van Syons wenen/Ga naar margenoot11
En waar het hapert/ als die lieve Maagt
En waar het hapert/ als die lieve Maagt
(Gaat maar haar' Bruidegom een step-verr heenen)Ga naar margenoot14-15
15[regelnummer]
Haars liefs vertreck so smert-gevoelig draagt:Ga naar margenoot14-15
| |
IV.Geen eenmaal heeft Hy haar met diere eedenGa naar margenoot16
Gesworen by d' onwanckelbare trouw/Ga naar margenoot17
Gesworen by d' onwanckelbare trouw/
Hy soud sijn aansigt bergen/ maar sijn tredenGa naar margenoot19
20[regelnummer]
Hy van haer noyt te verr doen wijcken sou.
| |
V.Als sy dan hert- en sorge-loos gaat dwalen/Ga naar margenoot21
En sig vergaapt aan 's werelts cramery/Ga naar margenoot22
En sig vergaapt aan 's werelts cramery/
Laat hy de stralen van sijn ooge dalen
25[regelnummer]
(Dat sy Hem mist ) maar blijft haar echter by.Ga naar margenoot25
| |
[pagina 448]
| |
VI.Daar smelt dan 't hert in tranen/ als die ster-gaatGa naar margenoot26
En duyckt bene'en de kim; sy roept Staat! Staat!
En duyckt bene'en de kim; sy roept Staat! Staat!
Mijn lief wat baat'et of gy niet te verr-gaatGa naar margenoot29
30[regelnummer]
Als ick u niet en sie mijn troost vergaat:
| |
VII.De Teeckens van uw toegenegen herte
Verbergen sig/ ick sie u aansigt niet:
Verbergen sig/ ick sie u aansigt niet:
Gy spreeckt niet tot mijn Siel/ en/ (O wat smerte!)
35[regelnummer]
Gy steuyt de pijlen weder dien ick schiet.Ga naar margenoot35
| |
[pagina 449]
| |
VIII.Uw posten die voor dees my condschap bragtenGa naar margenoot36
Van u standvastich hert my toegedaan/
Van u standvastich hert my toegedaan/
(De mijnen laas! verflauwen en versmachten)Ga naar margenoot39
40[regelnummer]
En comen niet/ of comen onbelaan.Ga naar margenoot40
| |
IX.Geen brieven van uw hand! geen segel-teecken!
Geen naam daar in/ en op mijn hert gedrukt!Ga naar margenoot42
Geen naam daar in/ en op mijn hert gedrukt!
Geen Duysend ons gewone liefde-treecken!Ga naar margenoot44
45[regelnummer]
Helas! mijn lief is van my weg-geruckt!
| |
X.Dus claagt de Dogter Zyons/ en ist wonder?Ga naar margenoot46
Want al sijn woorden sijn haar maar geluyd/Ga naar margenoot47
Want al sijn woorden sijn haar maar geluyd/
En al sijn brieven sonder Naam daar onder/
50[regelnummer]
En niet een segel druckt sijn liefden uyt.
| |
XI.'t Onsigtbaar dat sy eens verstond/ te missenGa naar margenoot51
Dunckt u dat niet ondragelijcke pijn?Ga naar margenoot52
Dunckt u dat niet ondragelijcke pijn?
Dat Hy sig maar verbergt is quaad te gissen/Ga naar margenoot54
55[regelnummer]
Maar weg te sijn/ dunckt haar is weg-te-sijn.Ga naar margenoot55
18. Wintermaant 1659.Ga naar margenoot+ | |
[pagina 450]
| |
Af-syns smerte. Gedicht waarin de afwezigheid van een vriend leidt tot een meditatie over de zgn. geestelijke verlating. De dichter vergelijkt zijn warme genegenheid voor een vriend van wie hij - als in een brief - afscheid nam, met de innige smart van de gelovige wanneer deze Jezus uit het oog verliest. Het gedicht vertoont een logische opbouw. De strofen I en II vormen een eenheid met strofe XI, omdat de dichter daarin zijn afwezige vriend rechtstreeks aanspreekt. Diens afwezigheid is de aanleiding tot het nader beschouwen van de ervaring van Godsgemis van de gelovige. In de strofen VI-IX worden de emoties die deze geestelijke verlating losmaakt, in de directe rede beschreven. Zij worden de ‘Dogter Zyons’ in de mond gelegd. De strofen III t/m V en X, die deze klacht in- en uitleiden, zijn te zien als een pastorale beschouwing over dit onderwerp door de dichter zelf. Kenmerkend voor dit gedicht zijn motieven uit het Hooglied. De relatie tussen Christus en de christen wordt in termen uit het Hooglied beschreven als de liefdesverhouding tussen bruidegom en bruid; vgl. bijv. Hoogl. 1:3. In het anonieme gedicht ‘De geloovige zielen (...) in haar afzyns-smerten’ uit Een bundeltjen uitgekipte geestelyke gezangen, 5e dr., Deventer, 1725, 322-324, zijn verschillende reminiscenties aan L.'s ‘Af-syns smerte’ aan te treffen.
Lit.: Buijnsters, 17, 100-102; Trimp (1), 23, 96, 119; Trimp (2), 510; Trimp (3), 83-84, 187; Zwaan, 94-95; Van de Ketterij, 228. |
|