Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 439]
| |
92
| |
II.Ons' Vaderland/ helas! verdwijnt: de bergenGa naar margenoot7-9
Van Heyl/ de stralen van uw Goedheyd bergenGa naar margenoot7-9
Sig agter onser sonden swarten kim:Ga naar margenoot7-9
10[regelnummer]
En nog en sien d' inwoonders/ nog en sugtenGa naar margenoot10-11
Sy niet/ Dat uw Geest en ons welvaard vlugten/Ga naar margenoot10-11Ga naar margenoot11
En al ons Hoogheyd niet is dan een schim.Ga naar margenoot12
| |
III.Vaar wel Geluckig paar/ by tijds ont-dragenGa naar margenoot13
Het ongeluck dat wijsen lang voorsagenGa naar margenoot14
15[regelnummer]
Beschoren over ons van nu en voort.Ga naar margenoot15
Sijt gy in ongemack ons Godt uw Godt is/Ga naar margenoot16
Sijn wy in ongeluck uw Lot ons Lot is
Of in of buyten 't land van ons geboort.Ga naar margenoot18
| |
[pagina 440]
| |
IV.Still Vaders/ Moeders still uw kindren lagenGa naar margenoot19
20[regelnummer]
Noyt meer bewaard in uw schoot; duldig dragenGa naar margenoot20
Laat ons hunn af-sijn/ waar sy reysen: syGa naar margenoot21
En comen noyt in Land so verr-gelegen
Of ons gebed/ en (ouders) uwen segen
In Gods Heyl blijft hen (waar sy reysen) by.
| |
V.25[regelnummer]
Ons Lieve Vader! leydt ons kintsche jarenGa naar margenoot25
(In 't Gracy-school nog ruw en onervaren)Ga naar margenoot26
In 't padt dat opwaarts na den Hemel is.
Wy slaan op u/ Heer/ ons verlegen oogen/Ga naar margenoot28
Maackt uw beloft door Vaderlijck medogenGa naar margenoot29-30
30[regelnummer]
Aan hunn en ons siel door 't gelove wis.Ga naar margenoot29-30
| |
[pagina 441]
| |
VI.Laat hen een reyne liefde tot elckandrenGa naar margenoot31
Een liefde die geen eeuwe can verandrenGa naar margenoot32
Ons aller af-sijn duldig dragen doen.
Laat nogthans ons en hen een Geest te gaderGa naar margenoot34
35[regelnummer]
Verbinden/ en soo treckt ons t' samen naderGa naar margenoot35
Tot u in spoed/ of Vaderlijcke roe'en.Ga naar margenoot36
| |
VII.Dus sullen sy al tobbend op de baren/Ga naar margenoot37
En wy met uwe rust bedauwde scharenGa naar margenoot38
Een lichaam maken eenig door uw Geest:Ga naar margenoot39
40[regelnummer]
Een is ons Woord/ ons Leraar/ een ons Tempel/Ga naar margenoot40-42
Een ons Geselschap/ ons Volmaackt Exempel/Ga naar margenoot40-42
Een is ons Off'rand/ een ons Paschen-feest.Ga naar margenoot40-42
| |
VIII.Keer! roept ons hert verruckt in liefde teder/Ga naar margenoot43
Maar wel-bedagt/ segt; Gerard keer niet weder!Ga naar margenoot44
45[regelnummer]
Maar hoort het clagen van dien Formosaan.Ga naar margenoot45
Die Man/ so 't schijnt/ heeft 's Heren-berg (gelegenGa naar margenoot46
Op aller bergen top) in 't oog gecregen/
En daarom vloeyt hy schigtig herwaarts aan.Ga naar margenoot48
| |
IX.So gaat in yl der blinden oog verligten/Ga naar margenoot49
50[regelnummer]
So onsen rey met vele sielen stigten/Ga naar margenoot50
So 't arme volck voor helsche putten hoe'en/Ga naar margenoot51
So met geweld der stercken vaten roven/Ga naar margenoot52
So climm door u de name Iesus boven!Ga naar margenoot53
Ah! dat wy dat oock met u mogten doen!Ga naar margenoot54
| |
[pagina 442]
| |
X.55[regelnummer]
Bepaler van dat diep/ die met de spanneGa naar margenoot55-56Ga naar margenoot55
Van 't blauw gewelf de maat cunt nemen: spanneGa naar margenoot55-56Ga naar margenoot56
Den streng van 't Noorden losser dan voor heen:Ga naar margenoot57
En laat de spoedig' uytgelaten windenGa naar margenoot58
In haast hen derwaarts dragen: en doen vinden
60[regelnummer]
Uw schaapjens die hen derwaarts reysen de'en.Ga naar margenoot+Ga naar margenoot60
| |
XI.Laat hen de schaduw van uw hand bedecken/Ga naar margenoot61
Uw magtig Heyr ten muyr rontsom hen strecken/Ga naar margenoot62
En hoed hen voor der Vyanden geweld:
Voor felle clippen/ of verburgen sanden/Ga naar margenoot64
65[regelnummer]
Voor droev' gevaar van onvoorsiene stranden:Ga naar margenoot65
't Verheven meyr/ en wind ter neder-stelt.Ga naar margenoot66
| |
XII.Als 't schip de woeste Zee met spoed ontspringenGa naar margenoot67-69Ga naar margenoot67
Sal/ en sy u op 't vaste land weer singen;Ga naar margenoot67-69Ga naar margenoot68
Hoort dan/ o Vader! uyt uw hogen throon!Ga naar margenoot67-69
70[regelnummer]
En send uw Ligt en Waarheyd die hen leydenGa naar margenoot70
In wel bedagten yver; en bereydenGa naar margenoot71
Ons Jongst' en tedre suster voor uw Soon.Ga naar margenoot72
| |
XIII.Doet hen die on-naspeurelijcke wegen
Van 't heylsaam Bond so 't ingewand bewegenGa naar margenoot74
75[regelnummer]
Dat oog/ en mond/ en hand dat blijcken doen:Ga naar margenoot75
Laat d' oogen (als de mond dat nieu ontvouwenGa naar margenoot76
Komt) tranig Jesus wonden teer bedouwen/Ga naar margenoot77
En vlammig tuygen 't waardig Menschen-soen.Ga naar margenoot78
| |
[pagina 443]
| |
XIV.Ja tuygt gy selv van boven; toon uw cragten/Ga naar margenoot79
80[regelnummer]
Weckt doden op; verligt der blinden nagten;Ga naar margenoot80
En leert uw leer/ als uwen dienaar spreeckt/Ga naar margenoot81
Door d' oren aan het Hert/ en doet verbaast staan
Dien Sathans list tot nog toe deed verdwaast gaan;
En 't stenig hert door stercker waarheyd breeckt.Ga naar margenoot84
| |
XV.85[regelnummer]
Help! wat gedruysch comt daar der heyl'ger scharenGa naar margenoot85
Ter Zyons poorten in met Heyl gevaren!
Ruymt! ruymt den aanstoot uyt des Heren baan!Ga naar margenoot87
Wie heeft ons al dees kinderen geboren?Ga naar margenoot88
't Is God die door Gerard sijne uytvercoren
90[regelnummer]
Een teken rigt en tsist haar herwaarts aan.Ga naar margenoot90
| |
XVI.Ons Vader! wilt dat waardig hooft bewaren;Ga naar margenoot91
En hem Mary ter hulp: laat vele jaren
Hen in 't geloov en uw gunst wortlen doen.
Hoed hen voor Menschen-vrees/ en Ogen-lusten:Ga naar margenoot94
95[regelnummer]
Laat uw gena in onrust hen doen rusten:
En hen en ons uw Soon geev en uw Soen.Ga naar margenoot96
20. Slagtmaand 1659.Ga naar margenoot+
Toe-sang der gelovigen in het vaderland. Tweede lied op het vertrek van Gerardus Holckenborch. In deze ‘toe-sang’ geven de achterblijvende vrienden en bekenden min of meer gelijktijdig antwoord op de ‘Voor-sang’. Het is opmerkelijk, dat de eerste acht strofen van deze tekst in gedachtengang en woordkeus nauwkeurig parallel lopen aan het eerste deel van tekst 91. Zelfs de gebruikte rijmwoorden zijn identiek. Het enige verschil is, dat de gedachten uit het eerste lied (bijvoorbeeld dat de harten verenigd kunnen blijven, ook wanneer men elkaar niet meer ziet) nu in wensende zin aan de predikant en diens vrouw worden meegegeven. Na strofe VIII houdt de parallellie op. In het laatste gedeelte wordt Gods zegen over deze reis gevraagd. Dat de dichter in dit opzicht vol vertrouwen is, blijkt uit strofe XV, waarin hij het gedruis hoort van de heidenen die zich spoeden tot de poorten van Sion. Over de situatie in het eigen land is de dichter bepaald niet positief (zie str. II en III). L. is als vertegenwoordiger van de Nadere Reformatie van mening dat Gods straffen op de volkszonden niet zullen uitblijven. In dit lied komen Gerardus Holckenborch en Maria van Waalre nadrukkelijk naar voren als echtpaar, vgl. r. 5, 13, 31, 91 (hooft), 92 (ter hulp); het zou op de bruiloft gezongen kunnen zijn.
Lit.: Buijnsters, 95-96 (T), Trimp (1), 44, 104, 108; Zwaan, 92-94; Trimp (3), 146. |
|