Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 432]
| |
91
| |
II.Siet daar verdwijnt het Vaderlant, de bergen/Ga naar margenoot7
De Hooge Steden/ en de toornen bergenGa naar margenoot8
Sig agter het gordijn van onsen kim.
10[regelnummer]
Inwoonders ah! saagt gy 't/ hoe soud gy sugten!Ga naar margenoot10
Uw' stercke ste'en (O droevig voorspook!) vlugten:Ga naar margenoot11
Wy sien uw Hoogheyt al is maar een schim.Ga naar margenoot12
| |
III.Vaar wel/ tot nog voorspoedig Land! wy dragenGa naar margenoot13
In onsen boesem 't Land dat d' oude sagen/Ga naar margenoot14
15[regelnummer]
En daarom lieten Huys en vrienden voort:Ga naar margenoot15
Die Stadt wiens konstenaar en Bouwer Godt// is;Ga naar margenoot16
En als dat kostelijcke daar ons lot// is/Ga naar margenoot17
Wat vragen wy na 't Land van ons geboort?
| |
IV.Ons' Oudren lief! dien w' onder 't herte lagen/Ga naar margenoot19
20[regelnummer]
En die ons nu in 't herte leggen; dragenGa naar margenoot20
Wy u niet met ons waar wy reysen? Gy
Sijt in ons hert/ en wy in 't uw gelegen:
O Vaders lief! O Moeders lief! u segenGa naar margenoot23
Die wy op 't scheyden kregen/ blijft ons by.Ga naar margenoot24
| |
[pagina 433]
| |
V.25[regelnummer]
Uw sorge self heeft onse teed're jarenGa naar margenoot25
In kindsch verstand/ noch ruw en onervarenGa naar margenoot26
Geleerd/ ons Vader in den Hemel is;Ga naar margenoot27
Dat is waarachtig/ dies wy slaan ons oogenGa naar margenoot28
Na boven/ en het Goddelijck mee-doogen
30[regelnummer]
Maackt die beloft ons door 't geloove wis.Ga naar margenoot30
| |
VI.Wy sullen ons door liefden tot elkand'ren
Door Liefde die geen eeuwe sal verand'ren
Ons' Oudren af-sijn duldig dragen doen.Ga naar margenoot33
O Vader! komt en bind ons hert te gader/Ga naar margenoot34
35[regelnummer]
Door Jesum aan u vast/ en treckt ons nader
In voorspoet still/ en lijdsaam in u roe'en.Ga naar margenoot36
| |
[pagina 434]
| |
VII.Daar laten wy nu tobbend op de barenGa naar margenoot37
Dien overvloedt der Godt-verligte scharen:Ga naar margenoot38
Maar alles is ons Iesus in den Geest.Ga naar margenoot39
40[regelnummer]
Hy is het Woort des Vaders, Hy ons Tempel,Ga naar margenoot40
Hy ons geselschap, ons volmaackt Exempel,Ga naar margenoot41
't Geslagte lam ons eenig Paschen-Feest.Ga naar margenoot42
| |
VIII.Wy gissen wel dat al wat lief en tederGa naar margenoot43Ga naar margenoot43-44
Is/ roept; Keer Holckenburg! Mary keer weder!Ga naar margenoot43-44
45[regelnummer]
Maar wat daar lieflijck roept wy horen 't niet:Ga naar margenoot45
Niet dat de wind/ niet dat de felle golvenGa naar margenoot46
Ons ooren tuyten doen; of wy bedolvenGa naar margenoot47-48
(Verby 't gevoelen) steecken in 't verdriet;Ga naar margenoot47-48
| |
IX.Noch dat den Ganges met noch liever schattenGa naar margenoot49
50[regelnummer]
In Goud of Steen ons herten soo kan vatten/Ga naar margenoot50
Dat wy als Goud en Steen onraackbaar sijn:Ga naar margenoot51
Och neen! wy laten Diamant en doosenGa naar margenoot52
Voor haar wiens deel op aarden is/ en koosenGa naar margenoot53
Om Goud nog Steen, den Ganges voor den Rhyn.Ga naar margenoot54
| |
X.55[regelnummer]
Daar is een sterck geroep/ dat ons 't geloov// maaktGa naar margenoot55
En voor 't geroep van wat ons lief is doov// maakt;
Een Macedonisch-Man ist/ Formosaan,Ga naar margenoot57
Of Amboynees, Arouwaan, of Chinese;Ga naar margenoot58
(Sou dit wel d' aenvang van ons Pinxter wesen?)Ga naar margenoot59
60[regelnummer]
Althoos sijn spraack wy duydelijck verstaan.Ga naar margenoot60
| |
[pagina 435]
| |
XI.Die heeft den Berg van s' Heeren Huys gelegenGa naar margenoot61
Op aller Bergen top in 't oog gekregen/Ga naar margenoot62
En vloeyt met sijn geselschap derwaarts aan.Ga naar margenoot63
Die schreeuwen/ t' sa! t' sa! t' samen na den Heere!Ga naar margenoot64
65[regelnummer]
En Holckenburg! kom ons sijn wege leere':Ga naar margenoot65
Wy willen en wy sullen met u gaan.
| |
XII.Wie soude d' on-op-houdelijcke vlagenGa naar margenoot67
Van sulcken schreeu ontveinsend kunnen dragen?Ga naar margenoot68
Of 't lief geroep noch hooren daar door heen?Ga naar margenoot69
70[regelnummer]
En wouden wy; hy treckt ons by de slippenGa naar margenoot70
En segt/ gy kunt/ gy sult ons niet ontglippen
Voor wy den dorpel van Godts huys betre'en.
| |
XIII.Dus sien wy Zion herelijck verhevenGa naar margenoot73-75
Met Moor en Indiaan, die op-geschrevenGa naar margenoot73-75
75[regelnummer]
Sijn in 't getal der Burg'ren van die Stadt.Ga naar margenoot73-75Ga naar margenoot75
Com Noorden-wind/ com Westen-mouson schigtigGa naar margenoot76
En drijft ons haast: com Oost en Zuyden pligtigGa naar margenoot77
Breng Sonen Gods/ en Dogt'ren als een schat.Ga naar margenoot78
| |
XIV.Nu brand ons' hert/ en niet en sal 't beswalcken.Ga naar margenoot79
80[regelnummer]
Verwondert u niet stuyrman, soo de balckenGa naar margenoot80
Daar op wy drijven/ snelder gaan als oit;
Want noit en trock de Noord-ster so u naalde/Ga naar margenoot82
Als nu die Oost-Zuyd-Oost-ster (die noit daalde)Ga naar margenoot83
Ons hert en schip treckt/ en ons reis voltoit.
| |
[pagina 436]
| |
XV.85[regelnummer]
Verwondert u niet dat u seylen rond// staan;
't Sijn niet dan sugten die uyt hert en mond// gaanGa naar margenoot86
Van vromen/ die voor ons den Opper-Heer
(Die wind en stromen magtig kan gebieden)
Al smekend' bidden/ en voor uyt bediedenGa naar margenoot89
90[regelnummer]
Ons voor-de-wind, in 't stigten van sijn Eer.Ga naar margenoot90
| |
XVI.De son in 't suyden siet ons tot hem komen
Al beytlend' op de wanckelbare stroomen/Ga naar margenoot92
Hy wagt ons niet maar loopt ons te gemoet/Ga naar margenoot93
En tragt voor ons den Evenaer te krijgen:Ga naar margenoot94
95[regelnummer]
Dus sien wy ons het ligt van Gracy stijgen/Ga naar margenoot95
En liefden-warmt verand'ren in een gloet.
| |
XVII.En of/ wanneer gy Java meent te vinden/Ga naar margenoot97
Ghy vond u reeckning door d' onseeckre windenGa naar margenoot98-99
Mis-maackt/ en u verbystert op het lest:Ga naar margenoot98-99
100[regelnummer]
Zijt niet verbaast ons' herte sal wel peylenGa naar margenoot100
Hoe na wy sijn/ en hoe verr nog te seylen/Ga naar margenoot101
Ja gissen op een uyrtjen Oost-en-West.Ga naar margenoot102
| |
XVIII.En of den droeven Hemel dan sijn sterren
Niet blincken/ en u deed op zee verwerren:Ga naar margenoot104
105[regelnummer]
Bruyck maar 't Compas van ons' hert tot geleydt;Ga naar margenoot105
En luister maar aandagtig/ gy sult hooren
Een Land-geroep van duisend uit-verkoorenGa naar margenoot107
Die op ons komst ons Vader heeft bereydt.
| |
XIX.Ach! Vader lief! dewijl wy tobbend' drijven
110[regelnummer]
Op 't wanckle vogt/ wilt immer by ons blijven
En 't hert op u onwanckelbaar doen staan.
Nu sien wy in de diepten uwe wond'ren
En hooren 't onder onse voeten dond'ren/
Dewijl wy d' Af-grond droogs-voets overgaan.Ga naar margenoot114
| |
[pagina 437]
| |
XX.115[regelnummer]
Daar rysen wy in steylten tot de wolcken;
Als of uw hand ons uyt de lage volckenGa naar margenoot116
Woud nemen in u eeuwig Coningrijck:
Daar dalen wy weer; O! vervaarlijck dalen
In ongeloof! wil ons Heer weder-halen
120[regelnummer]
Met Petro, dat ons siele niet beswijck.Ga naar margenoot120
| |
XXI.Daar sien wy niet dan lucht en water HeereGa naar margenoot121
Dat ons de Hooghte van u Goedheyt leere'
Sal/ en den Af-grond van u toornicheyd:
Ach! dat het stadigh sien van Zee en wolckenGa naar margenoot124
125[regelnummer]
Ons on-op-houd'lijck die twe diepe kolckenGa naar margenoot125
Bedencken de'en en spreeken met beleyd!Ga naar margenoot126
| |
XXII.De gansche werlt schijnt in dit Schip te wonenGa naar margenoot127
En uwen knegt haar Leeraar: Laat hem tonenGa naar margenoot128
Een ongemeene yver-geest/ en kragt.Ga naar margenoot129
130[regelnummer]
Ons Vader (want gy kunt het met een wenken)Ga naar margenoot130
Woud gy hem al die sielen goedig schenckenGa naar margenoot131
Dat hy die u in Christo weder-bragt.Ga naar margenoot132
| |
XXIII.Op uw gena en ons geloof wy drijven;
Laat uw gena ons schip en masten stijven;Ga naar margenoot134
135[regelnummer]
Dat uw gena ons still' de woeste Zee;
Laat uw gena voor Monsters/ stormen/ Baren/
Laat uw gena voor stranden ons bewaren;
Door uw gena wijst ons een veyl'ge ree.
| |
XXIV.Maar allermeest laat ons geloov ons hoeden
140[regelnummer]
Door uw gena in voorspoed/ en uw roeden
Laat uw gena ons voor der menschen schrikGa naar margenoot141
Beschutten/ en voor onser oogen lusten:Ga naar margenoot142
Laat uw gena in onrust ons doen rusten:
En in genaad neem onsen laatsten snik.
13. Slagt-maant 1659.Ga naar margenoot+ | |
[pagina 438]
| |
Voor-sang van den godtvrugtigen leraar Gerardus Holkenborg. Het eerste van twee liederen die L. in 1659 maakte naar aanleiding van het vertrek van Gerardus Holckenborch als zendingspredikant naar Ceylon. Gerardus Holckenborch (1636-1662) studeerde van 1652 tot 1658 als alumnus van de Staten van Utrecht aan de Utrechtse universiteit. Met zijn vrouw Maria van Waalre vertrok hij omstreeks november 1659 met het schip ‘Van Delft’ naar Ceylon, dat een jaar eerder door de Hollanders op de Portugezen veroverd was. Hij arriveerde daar op 24 augustus 1660 en werd predikant te Kolamba (Colombo). Holckenborch was daar maar korte tijd predikant, want hij overleed reeds in 1662. L. rekende de zending onder de heidenen tot de belangrijkste opdrachten van de kerk, vgl. Trimp (3), 146. Hij trok hierin de lijn van de Dordtse Synode (1618-1619) door, die het ook noodzakelijk had geacht in Oost-Indië en onze andere koloniën het evangelie te brengen. Deze ‘Voor-sang’ vormt een eenheid met tekst 92. De ‘Toe-sang’vormt namelijk een antwoord op de ‘Voor-sang’. In de ‘Voor-sang’ ligt het perspectief bij de Holckenborchs; in de ‘Toe-sang’ bij de achtergeblevenen. De gebruikte melodie is dezelfde. In dit lied zijn de vertrekkende predikant en diens vrouw aan het woord. In het eerste gedeelte (I-VIII) spreken zij de achterblijvende landgenoten aan en hun ouders, van wie zij een christelijke opvoeding hebben genoten. Hoewel dezen wel zullen roepen: ‘Keer weder’, zullen ze toch vertrekken. In het tweede gedeelte (IX-XIII) vermeldt de predikant namelijk hoe hij de roepstemmen van de heidenen heeft gehoord. Vanuit een innerlijke drang moet hij daaraan gehoor geven. In het laatste deel (XIV-XXIV) blijkt dat hij zich door middel van het geloof volledig aan de bescherming en de genade van God overgeeft. In de strofen XIV-XVIII ontstaat een ‘kunstvolle verbinding tussen de geestelijke en zinnelijke realiteit’, vgl. Trimp (1), 110. De stuurman, die erover verbaasd is dat de reis zo voorspoedig verloopt, krijgt te horen dat de zeilen bol staan van de zuchten der gelovigen en dat het hart fungeert als de naald van het kompas.
Lit.: Trimp (1), 44, 103, 104, 107, 110; Trimp (3), 146; C.A.L. van Troostenburg, Biographisch woordenboek van Oost-Indische predikanten, Nijmegen, 1893, i.v.; Buijnsters, 95. |
|