Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 429]
| |
90
| |
II.5[regelnummer]
Daar was een trouw getuyge/ die den poockGa naar margenoot5
Van Jesus vyand in het hoy ontdoock/Ga naar margenoot6
En had van enckel honger in sijn traanGa naar margenoot7Ga naar margenoot7-8
Vergaan/Ga naar margenoot7-8
| |
III.Had niet den Hemel goedig hem verquickt/Ga naar margenoot9
10[regelnummer]
En een gepluymde Kakelers beschickt/Ga naar margenoot10
Die hem van dag tot dag besogt/ en ley
Een ey.
| |
IV.Onwetend deed dat beesje sulck een goed.Ga naar margenoot13
Maar Christi lieveling het Christlijck doet/Ga naar margenoot14
15[regelnummer]
En dient/ uyt Jesus liefde/ Jesus raad
Met daad.Ga naar margenoot16
| |
V.Hoe tijdig quam dat schepsel daar te pas?Ga naar margenoot17
't Was of m'er Christi-leden-liefd' in las/Ga naar margenoot18
Die (buyten hard) den merg van binnen heeft/Ga naar margenoot19
20[regelnummer]
En geeft.
| |
[pagina 430]
| |
VI.'Ten leeft niet maar 't is digt by 't leven: can
Dus haast sijn cragt uyt-leveren/ en vanGa naar margenoot22
Sijn Voetsel 't swacke lijff van flauwten hoe'nGa naar margenoot23
En voe'n.
| |
VII.25[regelnummer]
Maar hoger! 't Eytje toont my in sijn schaal
Het sobre leven/ dat wy altemaalGa naar margenoot26
Hier leven/ of niet leven/ 'k weet haest nietGa naar margenoot27
Hoe 't hiet:Ga naar margenoot28
| |
VIII.Tot dat den Geest (als 't water in 't begin)Ga naar margenoot29
30[regelnummer]
Het met sijn warmt' uyt broed'/ en Jesus inGa naar margenoot30-31
Sijn laatste comst geev/ dat het heel volmaacktGa naar margenoot30-31Ga naar margenoot31
Ontwaackt.
Amen. | |
[pagina 431]
| |
Op een versch hoender-ey geschoncken tot verquickinge. Tweede allegorisch gedicht op een voorval uit het dagelijks leven. Ook in deze tekst komt de gewoonte van L. en andere dichters uit de Nadere Reformatie om dingen uit het dagelijks leven te vergeestelijken, sterk naar voren (vgl. inleiding tekst 89). Deze expressievorm van de emblematiek wordt door L. als nader-reformatorisch dichter op specifieke wijze toegepast. Hoewel over de door de dichter gemaakte allegorieën verschillend is geoordeeld, worden de laatste drie strofen van dit gedicht, waarin L. het menselijk leven vergelijkt met een ei, als diepzinnig aangemerkt, vgl. (Trimp (3), 56). In het gedicht zijn twee delen te onderscheiden. Het eerste, min of meer epische gedeelte, verhaalt hoe een om Christus' naam vervolgde door God dagelijks werd onderhouden door middel van een ei. Vanaf r. 18 verlaat de dichter het terrein van het anekdotische en mediteert hij verder. Het leven dat een christen hier op aarde leeft, mag nog nauwelijks of niet leven heten. Het is a.h.w. nog in een prenatale fase, als een ei dat, nadat het door de werking van Gods Geest is uitgebroed, op een volmaakte wijze openbreekt op de dag van Christus' wederkomst. Een opvallend vormkenmerk van dit gedicht is het barokke gebruik van het binnenrijm aan het eind van elke strofe, door L. overigens wel meer toegepast (o.a. in tekst 77a). Dit herinnert aan bijvoorbeeld Vondels bekende gedicht Gespreek op het graf van wijlen den Heere Joan van Olden Barnevelt.
Lit.: Van Es 354-355; Buynsters, 16, 93-94(T); Komrij 401-402(T); Zwaan, 92; Trimp (1) 17, 50-51, 90, 108; Trimp (3), 56. |
|