Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 385]
| |
81
| |
II.My heeft des Hemels wijse RedenGa naar margenoot7
Door duysend rampen heen doen treden/
Ter eeren van sijn Heerlijckheyd/
10[regelnummer]
Ten uytroep van sijn wond're name;Ga naar margenoot10
Duyck! duyck! mijn siel/ gy moogt u schame'Ga naar margenoot11
Van deses jaars nalaticheyd.Ga naar margenoot12
| |
III.De son drie-hondert 't sestig malenGa naar margenoot13
Den kim ontworstelt/ heeft sijn stralen
15[regelnummer]
Op my doen dalen: en sijn cragt/
Sijn glansch/ sijn ligt/ sijn vrugten medeGa naar margenoot16
Heb ick in snode ondanckbaarhede
Sijn Schepper niet weer toegebragt.Ga naar margenoot18
| |
IV.Der druyven bloed der tarwen nieren/Ga naar margenoot+Ga naar margenoot19
20[regelnummer]
D' onnosle land en water-dieren/Ga naar margenoot20
Die hebben my den disch bereyd:Ga naar margenoot21
Maar ah! de cragten die sy gaven
Heb ick den Gever van die havenGa naar margenoot23
Ten dienste niet weer aangeleydt.Ga naar margenoot24
| |
[pagina 386]
| |
V.25[regelnummer]
Wel vijftig malen is gecomen
Den dag/ dat ick en alle vromen/Ga naar margenoot26
(Ons daaglijcx werck gestuttet) nietGa naar margenoot27Ga naar margenoot27-28
En deden/ dan ons siel verlugtenGa naar margenoot27-28Ga naar margenoot28
In Woord en sang: waar sijn de vrugten
30[regelnummer]
Die sulck een weldaad na sig liet?Ga naar margenoot30
| |
VI.Wat sijn de saligende RedenGa naar margenoot31
Met hert/ en oren onbesnedenGa naar margenoot32
Dit jaar onvrugtbaarlijck gehoort!
Die leerden boven alle sakenGa naar margenoot34
35[regelnummer]
Mijn eygen will en lust versaken;Ga naar margenoot35
Waar is de cragt van sulck een woord?
| |
[pagina 387]
| |
VII.Wat waren al die soeten galmenGa naar margenoot37
Van so veel lied'ren so veel Psalmen
Dan enckel galmen en geluyd!Ga naar margenoot39
40[regelnummer]
Wat so veel beden so veel sugten/
Dan siele-lose stem-gerugten/Ga naar margenoot41
Dan sugten sonder weder-steuyt?Ga naar margenoot42
| |
VIII.Ja/ op mijn siel en cond niet hegtenGa naar margenoot43
In 's Hemels diere siel-geregtenGa naar margenoot44
45[regelnummer]
Het vleesch van 's Hemels ware Godt:Ga naar margenoot45
So dickmaals sonder lust verstoten:Ga naar margenoot46
So dickmaals sonder smaack genoten/
En des genoten sonder not.Ga naar margenoot48
| |
IX.Mijn Schepper! die mijn siele-cragtenGa naar margenoot49
50[regelnummer]
Gemaackt/ den rang van dag en nagtenGa naar margenoot50
Gestelt hebt in het ronde-jaar.Ga naar margenoot51
Maackt/ bid ick u/ mijn siel voorsigtigGa naar margenoot52
Dat ick mijn dage en Jaren wigtigGa naar margenoot53
Tot uwen dienst sorgvuldig spaar.Ga naar margenoot54
| |
X.55[regelnummer]
Wilt gy my nog het leven lengenGa naar margenoot55
En daaglijcx 't soete son-ligt brengen/
En voeden my met spijs en dranck:
Wt uw hand wil ick 't al ontfangen/
En door uw Geest aan uw dienst hangen.Ga naar margenoot59
60[regelnummer]
Mijn jaren al/ mijn leven lang.Ga naar margenoot60
| |
XI.Dat heylsaam Woord doet my na desenGa naar margenoot61
Met aandagt horen/ yver lesen:
Schep/ Schepper/ in my meerder lust.Ga naar margenoot63
Aan sugten beden/ en gesangen
65[regelnummer]
Doet 't hert al sugtend blijven hangen/
Tot dat het rust in u syn rust.Ga naar margenoot66
| |
[pagina 388]
| |
XII.O! Hemelsch Brood! en Salig Manna!Ga naar margenoot67
(Daar ouwlings menig heylig Man naGa naar margenoot68
Verlangde) sy mijn siele soet!Ga naar margenoot69
70[regelnummer]
Dat al des werelds leckerhedenGa naar margenoot70-72
Van spijs/ dranck/ cleed/ en dertelhedenGa naar margenoot70-72Ga naar margenoot71
Daar by maar stanck sijn/ roock/ en roet.Ga naar margenoot70-72Ga naar margenoot72
| |
XIII.Leert my/ Heer/ kennen mijn verduyren/Ga naar margenoot73
In jaar/ maand/ weecken/ dagen/ uyrenGa naar margenoot74
75[regelnummer]
En ogenblicken: dat ick kennGa naar margenoot75
Waar blick/ uyr/ dag/ weeck/ maanden/ jaren/
Al stilleswijgens henen varen:Ga naar margenoot77
Tot dat ick hier niet meer en ben.
| |
XIV.Jaar/ maand/ weeck/ dag/ uyr/ ogenblicken
80[regelnummer]
Leert my/ myn Vader! so te schickenGa naar margenoot80
Dat ick des Hemels leere leer.Ga naar margenoot81
Ja leert my waren schatten garenGa naar margenoot82
Ten tijd/ dat tijd van maande en jarenGa naar margenoot83
In salige Eeuwicheyd verkeer.Ga naar margenoot84
Loumaand 1662.Ga naar margenoot+ | |
[pagina 389]
| |
Op den aanvang des jaars. Het eerste lied van enkele teksten waarin de jaarwisseling of het gedenken van een verjaardag aan de orde gesteld wordt. In het derde deel van de bundel volgen nog een Nieuwjaarsgebed (tekst 82), liederen op de verjaardagen van vader, moeder en zuster van de dichter (teksten 96-98), van N.N. (tekst 99) en tenslotte van L. zelf (tekst 100). In de twee Nieuwjaarsgedichten staat L.'s zielenleven centraal. Trimp (3), 51. In dit lied Op den aanvang des jaars maakt de dichter op een persoonlijke wijze de balans van zijn leven op. Duidelijke motieven in deze tekst zijn de vergankelijkheid van het leven en het schuldbesef over het veronachtzamen van Gods zegeningen, waarvoor het gebed om verzoening en verandering ten goede nodig is. Het gedicht vertoont een evenwichtige structuur. Strofe I en II vormen de inleiding. De dichter verwondert zich over het feit dat God hem weer een jaar gespaard heeft, ondanks zijn nalatigheid (r. 12). Het middendeel omvat de strofen III-XII. In deze strofen noemt de dichter Gods zegeningen en hij belijdt daarbij zijn eigen tekortkomingen. Hij bespreekt achtereenvolgens het zonlicht (strofe III), het voedsel (strofe IV), de zondag (strofe V) met de prediking (strofe VI), het zingen (strofe VII) en het Heilig Avondmaal (strofe VIII). Hierna richt hij zijn blik op het nieuwe jaar. In een fraaie parallellie vraagt hij nu Gods hulp bij het op de juiste manier gebruiken van de genoemde zegeningen: het zonlicht en het voedsel (strofe X), de prediking, de liederen en gebeden (strofe XI) en het Heilig Avondmaal (strofe XII). In de slotstrofen XIII en XIV komt de dichter terug op de in de inleiding gesignaleerde vergankelijkheid van alle dingen, waarbij het perspectief naar de eeuwigheid geopend wordt. De gekoze melodie staat ook in deze tekst garant voor een rustig vloeiende versopbouw (vgl. inleiding op tekst 79).
Lit.: Trimp (1), 96, 102-104, 123; Trimp (3), 51; Uit Sions zalen, 258-259; Stronks (2), 113; Van Strien/Stronks, 214-216. |
|